volgende ontploffingen, die eenen witten damp en eene zekere zwarte stof opwierpen, plaats hadden. Hoe meer wij het tooneel van dit natuurverschijnsel naderden, hoe harder de ontploffingen zich lieten hooren.’ - ‘Waar deze slijkvulkanen hare werkende kracht uitoefenen, is het terrein nagenoeg cirkelvormig en heeft naar gissing eenen omvang van bijna een paal [twintig minuten], waarop geen struikje of ander gewas groeit. Het zal, zoo als het mij voorkwam, p.m. tien voet meer verhevenheid hebben dan de uitgestrekte omliggende vlakten. De papperige en steeds vochtige grond maakt dat dezelve moeijelijk, althans nabij de plaatsen waar de ontploffingen plaats hebben, volstrekt onmogelijk, te betreden is, en om die punten te naderen, geschiedt zulks door middel van bamboezen vlotten, die op den grond gelegd worden.’
‘De plaatsen van uitbarsting zijn, vóór dat de ontploffing begint, eenigzins holachtig, echter zonder trechter, terwijl men die holligheid eensklaps eenen bolachtigen vorm ziet aannemen. De uitborrelende modder stijgt bij wijze van eenen kegel verscheidene voeten hoog, tot dat die massa van vloeibare stof berst, eenen witten damp laat vliegen, en hoorbaar in het midden des punts van uitbarsting terugvalt. De teruggevallen vloeistof blijft daar dan rustig, tot dat zij door nieuwe gasmassa's, uit de diepte opgeworpen, het herstelde evenwigt weder verbreekt. De hoogte, tot welke die vloeistof soms stijgt, is meer dan 20 voet; terwijl zij, vooral gedurende de west-mousson, nog veel hooger stijgt.’
Het ‘Uitstapje naar Japara’ bevat eene levendige, maar bedroevende schildering van de opium-rookers, of amfioenschuivers, zoo als men op Java zegt. Eene vrouw, aan die ondeugd verslaafd, wordt (bl. 49) aldus geteekend: ‘In eene derde kit, die Dr. little bezocht, ontmoette hij eene vrouw, die sedert drie jaren opium schoof, en wel tot de hoeveelheid van zes pijpen daags. Deze verklaarde hem, dat zij twee kinderen had gebaard, die steeds ziekelijk en schreeuwend waren. En hoe stilde die hardvochtige moeder hunne kreten. ‘Zij drukte’, zegt Dr. little, ‘haren krijtenden zuigeling tegen hare rimpelachtige en uitgedroogde borsten, terwijl het ongelukkige wicht, welks mager, geel en ziekelijk aangezigt het bewijs leverde, hoe weinig voedsel uit de uitgedroogde borsten zijner moeder te verkrijgen was, bleef schreijen tot