| |
Handleiding voor Vrienden der Sterrekunde, tot het volbrengen van belangrijke waarnemingen, die geene werktuigen vorderen, door Fr. Argelander,Hoogleeraar en Bestuurder der Sterrewacht te Bonn. Uit het Hoogduitsch vertaald door F.W. Kaiser,met eene Voorrede, Aanteekeningen en Bijvoegsels van
| |
| |
f. kaiser, Hoogleeraar te Leiden. Te Zwolle, bij de Erven J.J. Tijl. 1855. In gr. 8vo. VIII en 158 bl. ƒ 1-50.
In de laatste jaren is in Nederland eene meer dan gewone en vroeger onbekende belangstelling voor de sterrekunde ontstaan. De werken van den Hoogleeraar kaiser hebben haar onder onze landgenooten menigen vriend verworven en velen opgewekt om eene bijzondere aandacht te schenken aan de beschouwing van den sterrenhemel. Die opwekking heeft zich medegedeeld en uitgebreid, en aldus is het aantal beminnaren dier wetenschap in ons Vaderland snel toegenomen en inderdaad aanzienlijk geworden. En geen wonder: er is geene wetenschap die zoo veel in zich vereenigt dat haar voor ieder aantrekkelijk maakt als de sterrekunde. Het onderwerp waarmede zij zich bezig houdt, is grootsch en verheven, de uitkomsten harer nasporingen verrassen telkens met nieuwe wonderen, en de zekerheid harer uitspraken wekt verbazing over de krachten van den menschelijken geest. De sterrekunde beschouwt alleen de verschijnselen, die de Natuur ons vrijwillig aanbiedt, en het is als of in hetgeen met den vrijen aanblik van het oog wordt waargenomen, iets meer bekoorlijks en meer verhevens gelegen is; als of het op eene meer natuurlijke en heldere wijze tot het verstand spreekt, dan hetgeen in de werkplaats van den natuur- of scheikundige, tusschen flesschen en retorten, met houten en koperen werktuigen kunstmatig wordt te voorschijn geroepen en aan de Natuur wordt afgedwongen. De sterrekunde heeft een karakter dat andere Natuurwetenschappen slechts zelden bezitten; deze verkrijgen dàn eerst eene aanlokkende gedaante, wanneer men uit hetgeen binnen de wanden der werkplaats is voorgevallen en verklaard, kan opklimmen tot hetgeen op grootscher schaal in de opene vrije Natuur plaats grijpt, en tot de frissche Natuurbeschouwing kan terugkeeren. Is deze eigenschap der sterrekunde in het algemeen voor hare verbreiding gunstig, in ons Vaderland geniet zij een ander voorregt, dat daartoe krachtdadig medewerkt. Zij is daar op eene wijze voorgesteld van welke geen ander land een
voorbeeld kan aantoonen. De beide Deelen van ‘De Sterrenhemel’ vatten in een boeijend tafereel alles te zamen wat de sterrekunde behandelt, zoo klaar en bevattelijk, dat men met verwondering vraagt: hoe
| |
| |
iets zoo diepzinnigs tevens zoo eenvoudig zijn kan: zoo uitvoerig en naauwkeurig, dat men in een wetenschappelijk leerboek de sterrekunde wel op minder bevattelijke, maar niet op meer volledige wijze zal vinden voorgesteld. De eigenaardige trant der populaire voordragt van den Nederlandschen sterrekundige is iets geheel nieuws, en in de Voorrede die encke, een der voornaamste thans levende Duitsche sterrckundigen, voor de Duitsche vertaling van dit werk gevoegd heeft, legt deze eene verklaring af, die het boven alle populaire leerboeken den voorrang verleent. Hem die de ontwikkelingsgeschiedenis der wetenschap wil leeren kennen, en de sterrekundigen zelven in hun werken en streven wil bespieden, is daartoe eene voortreffelijke en éénige gelegenheid geschonken in de ‘Geschiedenis van de ontdekkingen der Planeten’. Ten behoeve van de beminnaren der sterrekunde en hun verzoek verschijnt een sterrekundig Jaarboek, dat hun den weg aan den hemel wijst, en eene aanduiding bevat van de belangrijkste hemelverschijnselen die zich in den loop van het jaar zullen voordoen.
Wanneer de gelegenheid om zich met de wonderen van den sterrenhemel vertrouwd te maken, zoo gemakkelijk en uitlokkend is gemaakt, is het niet meer dan natuurlijk dat zij ijverig wordt gebruikt. En toch, hoe verheven het schouwspel des sterrenhemels ook wezen moge, hoe onuitputtelijk zijn rijkdom, eene bloote beschouwing kan niet immer die zelfde mate van voldoening blijven schenken. Hij die met bewondering den hemel gadeslaat, en wiens genot veredeld wordt door het juiste bewustzijn van hetgeen hij aanschouwt; hij die ondervonden heeft welk een verheven genoegen hem geschonken is door diegenen wier ingespannen navorschingen ons het wezen des sterrenhemels hebben verklaard: hij moet telkens levendiger den wensch bij zich voelen ontstaan, niet alleen zelf verder door te dringen op het gebied dier wetenschap, maar, kan het zijn, ook zijn eigen, hoewel ook nederig, deel aan de vorderingen der sterrekunde toe te brengen. Het is voorzeker het edelste genot dat de Natuurstudie oplevert, wanneer men zich onder de talrijke schare mengen kan, die aan de uitbreiding der menschelijke kennis arbeidt, en zich bewust kan zijn, dat men geen nuttelooze medewerker is, Elk die dien arbeid bewondert en zijne vruchten zegent, beseft
| |
| |
dat genot en zal het benijden. Doch, hoe natuurlijk die begeerte ook zijn moge, het moet velen toeschijnen dat de sterrekunde weinig gelegenheid schenkt tot hare bevrediging. Immers, welke zijn niet de hulpmiddelen tot hare nasporingen vereischt, en welke niet de reuzenkrachten tot haren vooruitgang aangewend. Hoe zou het mogelijk zijn, dat eene wetenschap die tot zulk eene ontzagwekkende hoogte gestegen is, nog wierde bevorderd door de bemoeijingen van eenen dilettant? En toch, niets is zoo mogelijk. Het is niet de meerdere of mindere volmaaktheid eener wetenschap, die nederigen bijstand meer of minder overbodig maakt, maar de snelheid van haren vooruitgang en de rijkdom harer uitkomsten. Elke wetenschap waarin nieuwe uitkomsten en belangrijke vindingen elkander met snelheid opvolgen, moet aan den minder geoefende eene ruime gelegenheid schenken om nuttig werkzaam te zijn. Het is niet mogelijk, dat in den onafgebroken stortvloed van nieuwe ontdekkingen alles is opgemerkt en in zijne juiste waarde geschat, en geene bijzonderheid is verloren gegaan. Het is natuurlijk, dat wanneer de aandacht telkens op nieuwe zaken wordt gevestigd, zij ook wordt afgetrokken van andere onderwerpen, die menigmaal eene ijverige nasporing behoeven, en slechts op eene naauwkeurige bewerking wachten om belangrijke uitkomsten op te leveren. De arbeid van mingeoefenden kan alleen zonder vrucht zijn bij die wetenschappen welker tragere vooruitgang ruimschoots den tijd overlaat om de verzamelde stof naauwkeurig te onderzoeken en tot in de geringste bijzonderheden te ontleden en na te pluizen. Het is alleen op een vruchtbaren akker en na een overvloedigen oogst, dat er eene ruime nalezing overblijft. Het is alleen op een schralen bodem en bij eene armoedige opbrengst, dat elke halm zorgvuldig werd medegegaard. Eene wetenschap die rusteloos voortstreeft zal nimmer eenige hulp versmaden. Dáár moeten altijd handen ontbreken om den weligen oogst in de graanschuren op te
stapelen; dáár moet elke nederige daglooner nog goede diensten kunnen bewijzen. Zoo is het ook met de sterrekunde. Menige afdeeling bleef daar uit gebrek aan handen onbewerkt, menige akker levert daar nog eene ruime nalezing op, waartoe geene kostbare hulpmiddelen noodig zijn, en zelfs geringe krachten volstaan kunnen. Deze afdeelingen zijn niet alleen voor vele dilettanten eene kostbare gelegenheid
| |
| |
ter voldoening hunner begeerte, hare bearbeiding is tevens gewigtig voor den vooruitgang der sterrekunde. Het is om deze redenen dat olbers vóór een twaalftal jaren voornemens was in schumacher's ‘Astronomisches Jahrbuch’ eene Verhandeling te plaatsen over hetgeen door beminnaren der sterrekunde in het belang der wetenschap zou kunnen worden volbragt. De dood van den gevierden sterrekundige verhinderde de volvoering van zijn voornemen, doch argelander nam de taak op zich, en in den laatsten Jaargang van schumacher's Jahrbuch verscheen een opstel, getiteld: ‘Aufforderung an Freunde der Astronomie, zur Anstellung von eben so interessanten und nützlichen, als leicht auszuführenden Beobachtungen, über mehrere wichtige Zweige der Himmelskunde.’
In een land waar de sterrekunde zoo vele en zoo ijverige vrienden telt als ons Vaderland, mogt deze Verhandeling niet onbekend blijven, te meer wijl door de populaire geschriften over de sterrekunde ieder ruimschoots in staat gesteld is om zich die mate van kennis te verschaffen, welke tot haar begrip noodzakelijk is.
De Hoogleeraar kaiser heeft gezorgd dat deze belangrijke Verhandeling voor onze landgenooten niet verloren ging, en maakt ook daardoor weder aanspraak op hunne erkentelijkheid. De vertaling werd zijnen zoon opgedragen, en hij-zelf heeft haar met eene Voorrede, Aanteekeningen en Bijvoegsels verrijkt.
Het werkje van argelander bevat eene beschrijving van eenige hemelverschijnselen, welke hij aan de nasporing van beminnaren der sterrekunde aanbeveelt. Tot hunne waarneming worden geene andere hulpmiddelen vereischt dan een paar goede oogen (voor bijzienden een tooneelkijker), en die eigenschap welke onontbeerlijk is voor elken waarnemer: een onbevangen oordeel. De verschijnselen door argelander vermeld, zijn: het Noorderlicht, het Zodiakaallicht, de vallende Sterren, de Schemering, de Melkweg, de grootte en kleur der Sterren, de veranderlijke Sterren. Het is inderdaad opmerkelijk, dat de kennis van verschijnselen welke zoo menigvuldig voorkomen als deze, en van welke de meeste bijna dagelijks zijn waar te nemen, zoo onvolledig en onzeker is. Bij de meesten vloeit dit gebrek aan kennis voort uit een volslagen gemis aan een naauwkeurig en stelselmatig onderzoek,
| |
| |
dat echter met de allergeringste hulpmiddelen te volbrengen is. De lichtverschijnselen aan den hemel, door argelander besproken, leveren drie hoofdpunten ter waarneming op: tijd en plaats hunner verschijning en hunne lichtsterkte. Eene herhaalde waarneming van deze omstandigheden is de eenige weg welke tot de kennis dier verschijnselen voeren kan. De tijd kan met eene genoegzame naauwkeurigheid met behulp van een gewoon, goed geregeld zak-uurwerk bepaald worden; tot de bepaling der plaats is niets anders noodig dan eene vergelijking met de vaste sterren in welker nabijheid zich het verschijnsel vertoont; en de bepaling der lichtsterkte kan, naar het schijnt, op geene betere en juistere wijze geschieden, dan door eene onmiddellijke vergelijking met de helderheid van vaste sterren, van welke de hemel ons eene ruime keuze schenkt. De beide laatste waarnemingen geschieden met het bloote oog. Voorzeker geringe hulpmiddelen tot de nasporing van zoo vele gewigtige zaken. Argelander doet in zijn geschrift met uitvoerigheid opmerken, welke punten, bij elk der vermelde verschijnselen in het bijzonder, de aandacht verdienen, en wat daarbij op te merken valt. Zijne Verhandeling is aldus eene volledige handleiding voor hem die zich opgewekt gevoelt om in het belang der sterrekunde werkzaam te zijn.
De Nederlandsche uitgave, tien jaren na de openbaarmaking van argelander's opstel verschenen, is in vele opzigten belangrijker dan de Duitsche. Dat tijdsverloop heeft geene nieuwe hulpmiddelen leeren kennen om de aangewezen verschijnselen met meer vrucht na te gaan, en geen enkel der voorschriften van argelander heeft iets van zijne waarde verloren. Hetgeen sedert dien tijd omtrent hunne natuur zelve is bekend geworden, en de waarnemingen waartoe zij aanleiding gaven, zijn door den Hoogleeraar kaiser in afzonderlijke bijvoegsels zamengevat. De ongedwongene en juiste vertaling heeft niet weinig bijgedragen om den Nederlandschen tekst meer verstaanbaar en bevattelijk te maken, dan de Duitsche zelfs voor Duitschers zijn moet; de bedoeling des Schrijvers is menigmaal juister uitgedrukt dan in het oorspronkelijke stuk, en wij wenschen den Vertaler geluk met zijne eerste zoo wèl geslaagde proeve. Wij zijn te wèl overtuigd dat het werkje met belangstelling door de Nederlandsche beminnaren der
| |
| |
sterrekunde zal worden ontvangen, dan dat wij het nog eene ruime verspreiding zouden toewenschen. Moge het tot menig ijverig en belangrijk onderzoek aanleiding geven, en menigen Nederlandschen vriend der sterrekunde de zelfvoldoening schenken, met nut aan hare uitbreiding te hebben gearbeid.
b.
|
|