hunne krachten en werkingen is’; en in § 3 dat volgens hare natuur ‘de ziel een eenvoudig wezen is, dat zich door middel der zinnen iets kan vertegenwoordigen’. Men treft dus niets aan over het onderscheid van geest en ziel, waaromtrent de gevoelens der hedendaagsche Psychologen nog al uiteenloopen; en iets bepaalds daarover had te meer gezegd moeten worden, omdat het in de definitie van de zielkunde heet: dat zij ‘de natuur en het wezen van den menschelijken geest verklaart’. De ziel is hier voorgesteld als ‘een éénvoudig wezen dat zich door middel der zinnen iets kan vertegenwoordigen’, maar men mag vragen: of zij niets anders of méér kan? Het tegendeel blijkt natuurlijk uit den verderen inhoud. Ook de §§ die over verstand en rede, en de vrijheid van den wil handelen, zijn duister en onvolledig, en zoo zijn ook die over het gevoel in het algemeen, en over het zedelijk en schoonheidsgevoel in het bijzonder. - Wij zijn 't met den Schrijver eens, dat men geen afzonderlijk Godsdienstig gevoel behoeft aan te nemen, maar of zijne bepaling van dat gevoel: als een verhoogd zedelijk gevoel ontstaan uit het opgewekte gevoel voor het schoone en goede, naauwkeurig is en alles bevat wat dienen kan om het begrip er van duidelijk te maken, zouden wij betwijfelen. Het Godsdienstig gevoel is wel eene wijziging van het gevoel voor het goede en schoone, maar gaat gepaard met het besef van afhankelijkheid van het Opperwezen, dat het oneindige en volmaakte goede en schoone is.
Als handleiding voor den onderwijzer en als een middel tot herinnering voor den leerling kan het werkje zijne nuttigheid hebben; wanneer de eerste door gepaste uitbreidingen en verklaringen het ontbrekende aanvult, en de laatste, bij het overzien der §§, het geheele gebied der zielkunde en het onderling verband harer deelen in het oog houdt; wijl hij anders gevaar kan loopen van in verkeerde begrippen over de ziel, en hare vermogens, en dezer werkingen te vervallen, en die te afzonderlijk, te veel op hen-zelven te beschouwen; terwijl er groote éénheid met onderlinge en gezamenlijke werking bestaat. Als leerboekje voor eerstbeginnenden heeft het, naar ons gevoelen, weinig waarde; slechts als résumé van het geleerde en leiddraad voor in dit vak wetenschappelijke leermeesters meenen wij 't te kunnen aanprijzen.