Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1855
(1855)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 476]
| |
Het Rijk der Wederdoopers. Eene Bijdrage tot de Geschiedenis der Christelijke Kerk. Naar het Hoogduitsch van Dr. Karl Hase,Hoogleeraar te Jena. Te Amsterdam, bij J.C. Loman, Jr. 1854. In kl. 8vo. VII en 168 bl. ƒ :-90.Deze Bijdrage maakt, met twee andere: over jeanne d'arc en savonarola, een geheel uit, dat onder den algemeenen titel: ‘Neue Propheten, drei historisch-politische Kirchenbilder’, in 1851 te Leipzig het licht zag. Oorspronkelijk waren zij Voorlezingen en werden als zoodanig ook uitgesproken, doch later vóór de uitgave herzien, en vooral het stuk ons nu vertaald aangeboden, werd toen aanmerkelijk uitgebreid. Het geschriftjen is voor het beschaafde publiek bestemd, met kennis van zaken opgesteld, en doet den naam van zijn beroemden Schrijver eer aan. Wij hebben het met klimmende belangstelling gelezen, hoe bedroevend ook de beschouwing zij van de grove afdwalingen van den menschelijken geest en van den wild bruisenden stroom der geestdrijverij, waardoor zich ook beter onderrigten en edeldenkenden lieten medevoeren, en tevens op het werk der Hervorming een blaam geworpen werd die menigeen van haar afschrikte, en den Roomschgezinden gewenschte wapenen ter harer bestrijding in de handen gaf. In vijf Hoofdstukken behandelt hase zijn onderwerp. Eerst slaat hij het oog op de verhouding tusschen Katholicisme, Protestantisme en Anabaptisme, en wijst als de beide kenmerkende stellingen van het laatste aan: verwerping van den Kinderdoop, en geloof aan eene voortdurende Profetie bij elken geloovige, maar die zich aanvankelijk slechts bij enkele hoogbegaafden openbaarde, voor welke de Heilige Schrift alleen verstaanbaar was, en aan wie de menigte zich aansloot. Groot werd hierbij voor den heerschzuchtige de verzoeking om zulke openbaringen te verdichten, en gemakkelijk kon bij hen die er eenmaal verlangend naar uitzagen, een vast vertrouwen daarop ontstaan. In hunne Kerk-leer, waarin bij al hunne zucht tot het bovennatuurlijke het koele verstand den boventoon heeftGa naar voetnoot(*), | |
[pagina 477]
| |
kwamen de Wederdoopers met de Hervormers overeen, met uitzondering van sommige punten, waaronder zekere neiging om alles op den Hemelschen Vader en den Geest terug te brengen, terwijl christus meer op den achtergrond trad, wiens Rijk zij eerst als toekomend beschouwden, en op wiens ophanden zijnde wederkomst in zigtbare heerlijkheid zij rekenden. De verachting der wereld en harer goederen, het verlaten van huis en beroep, van vrouw en kinderen, om op goed geluk te gaan rondzwerven, werd de voorbereiding tot stoute ondernemingzucht en woeste bandeloosheid, en tot al die gruwelen, welke vooral uitgingen van hen die het er voor hielden: dat de wedergeborene niet meer kan zondigen; dat, waar de Geest het gemoed vervult, alles wat het vleesch doet onverschillig is. In het tweede Hoofdstuk komt thomas munzer en zijn strijd met luther ter sprake. Met de Wederdoopers ontkende hij de Goddelijke instelling van den kinderdoop; maar wilde dien in vrede afgeschaft hebben, en bediende ook nimmer eigenhandig den herdoop. Doch zijne uit donkere mystiek voortgekomen dweeperij, en heftige predikatiën tegen het bestaande vervulden de gemoederen der lagere, door de Hervorming tot bewustzijn van geleden onregt gekomen volksmenigte met een misnoegen en wrevel, die in den woesten Boerenkrijg tot uitbarsting kwam en tot uitersten dreef, waarvan ook munzer het slagtoffer werd. In de twaalf artikelen waarin de Boeren hunne grieven blootlegden, was echter niets onbillijks te vinden. Maar op de Wederdoopers drukte sedert dien tijd, zoo wel om hunne persoonlijke deelneming als om hunne grondstellingen, het brandmerk des oproers. In drie daarop volgende Hoofdstukken wordt ons van het eigenlijk Rijk der Wederdoopers te Munster eene regt aanschouwelijke voorstelling gegeven: de eerst gelukkige invoering der Hervorming door rotman; de komst en de woelingen der Herdoopers; hun strijd met de Roomschgezinden en Evangelischen, waarin zij aanvankelijk het onderspit dolven, maar door hunne van alle kanten toestroomende aanhangers de overhand behielden, en alle andersdenkenden dwongen met hen gemeene zaak te maken of de stad te verlaten; de daarop gevolgde oprigting van het Rijk van Sion, over hetwelk, na het omkomen van jan matthijsz., jan van leiden tot Koning | |
[pagina 478]
| |
uitgeroepen en gezalfd werd; zijne bespottelijke praalvertooning, feestvieringen en ordinantiën, benevens de uitspattingen en geweldenarijen van hem en zijne aanhangers. Hooger klom de nood der ongelukkige stad toen de levensmiddelen begonnen te ontbreken, daar het heir van den Bisschop, dat de stad ingesloten hield, allen toevoer afsneed. Maar de vreeselijkste hongersnood, die in de walgelijkste voedingsmiddelen bevrediging zocht, en zich zelfs aan menschen vergreep, kon de belegerden niet tot de overgave bewegen. Ten laatste werd de stad door verraad ingenomen, en strekte dagen lang tot een deerlijk schouwspel van roof en moord. Jan van leiden geraakte in boeijen, en werd, na het ondergaan van veel smaads, met zijne trouwe medehelpers, knipperdollink en krechting, op eene ijzingwekkende wijze ter dood gebragt. - Zoo eindigde het Munstersche treur- en kluchtspel, en gaf de instorting van het Rijk, waarop duizenden hunne hoop hadden gevestigd, tot het spreekwoord aanleiding dat tot op den huidigen dag gebezigd wordt, ter aanduiding van iemand die veel belooft maar weinig doet: met jan van leiden laten afloopen. Vraagt men: hoe 't mogelijk ware, dat leeringen zoo buitensporig als vele door de Wederdoopers aangekleefd, bij zulk een aantal menschen - want behalve te Munster hadden zich ook elders, vooral in de Nederlanden, de Wederdoopers sterk verspreid - ingang konden vinden, en hoe 't hun gelukte dat Rijk op te rigten? - Wij antwoorden daarop: dat er, bij al het wanstaltelijke, een Godsdienstig beginsel ten grondslag lag, en dat voorts, bij de groote spanning door de Hervorming verwekt, de ontevredenheid met het bestaande, en wrevel over geleden onderdrukkingen, gepaard aan 't misverstand en misbruik van Bijbelsche gezegden en voorbeelden; aan de gewaande gave der Profetie; aan heerschzucht bij dezen; aan zinnelijken lust bij genen; aan 't verlangen om gemakkelijk aan den kost te komen (door de gemeenschap van goederen te Munster gedeeltelijk beproefd en door allerlei schoone beloften uitgelokt) bij anderen, van zelf tot buitensporigheden en daden van geweld moesten leiden. Hoe 't zij, de Wederdoopers, ook versterkt door hen die zich uit hoop op buit of uit vrees voor schade bij hen voegden, kwamen tot eene magt, die, ware zij niet door de vereenigde krachten van Roomsche en On- | |
[pagina 479]
| |
roomsche Vorsten te keer gegaan, een steeds gevaarlijker en dreigender aanzien zou verkregen hebben. Houdt het boek de aandacht steeds gaande, het bevat ook voor onze dagen menig goeden wenk, zoo als, b.v., aangaande het nut, om de gewijde Schriften oordeelkundig te onderzoeken; om tusschen het O. en 't N. Verbond, en 't geen vroeger gold en wat nu van toepassing is, wèl te onderscheiden, en om zich te wachten voor duistere begrippen en sombere overleggingen, die zoo ligt tot dweeperij en hare wilde uitspattingen vervoeren. Den ongenoemden Vertaler danken wij voor het overbrengen van deze bijdrage, die zich ook door de uitvoering gunstig aanbeveelt. - Voor pinkebank (bl. 34), snit (bl. 85), en nivellering (bl. 91), zouden wij andere woorden gewenscht hebben. - Het berigt op bl. 51 van eene vrouw in den Haag ter dood gebragt, verschilt met dat van brandt (Historie der Reformatie, D.I, bl. 120), die eene weduwe van Monnikendam noemt, en zegt: ‘ten aanzien van den Doop niets ten haren laste gevonden te hebben’, maar doet toch aan dezelfde persoon denken. v. |
|