Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1855
(1855)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Vereenigde Staten van Amerika. Een algemeen overzigt van hun Statistiek, Geschiedenis, Aardrijks- en Luchts-gesteldheid, Nijverheid en onderscheiden maatschappelijk karakter; ten dienste van Onderwijzers, Aardrijks-, Staathuishoud-kundigen, Kooplieden, Reeders, Zeevarenden, Regtsgeleerden, enz.; naar het Fransch van S.G. Goodrich,Consul der Vereenigde Staten te Parijs, en met raadpleging van John Hayward'sGazetteer, door Mr. d.j.c. van lennep, Advokaat te Amsterdam. Met een kaart naar de beste hulpbronnen getee- | |
[pagina 440]
| |
kend. Te Amsterdam, bij M.H. Binger en Zonen. 1854. In gr. 8vo. XIV en 370 bl. ƒ 3-80.Bij 't zien van zulk een omslagtigen titel, met zoo veel onnoodige woorden - immers de optelling voor wie 't werk nuttig is, dient nergens toe - twijfelt men onwillekeurig of de bewerker of vertaler wel voor de taak berekend was. Het voorberigt dat men hier ontmoet doet dien twijfel niet verminderen, en het werk zelf heeft wel een schijn van naauwkeurigheid en wetenschap, die tot vertrouwen stemt; maar bij onderzoek ontdekt men spoedig, dat er vrij wat aan ontbreekt. Op bl. 2, wordt de ‘algemeene aart’ van het land aldus opgegeven. - ‘Amerika onderscheidt zich door zijne uitgestrekte meiren, zijne ontzettende stroomen en rivieren en zijne bergen, die de langste keten vormen, die op de waereld te vinden is. Deze keten strekt zich uit van Kaap Hoorn, tot aan den noordelijken cirkel en is ongeveer 9000 mijlen lang. De voornaamste rivieren zijn de Mississippi en de Amazone. Het grootste meir is het opper-meir (Lake superior).’ Verdiende daar niet gezegd te worden, dat Amerika zich onderscheidt door grootere smalte dan de zoogenaamde Oude Wereld en Nieuw-Holland, hetgeen ontegenzeggelijk op het klimaat invloed heeft? De groote bergketen aan Kaap Hoorn te doen aanvangen, mag wel gewaagd heeten, en door ‘noordelijke cirkel’ zal wel de noordpool-cirkel bedoeld worden. Het is ook eene dwaling den Mississippi den voornaamsten stroom van Noord-Amerika te noemen: de Missouri geldt daarvoor (vergelijk alhier bl. 13), zoo op zich-zelf, als van wege den invloed op de wateren van den Mississippi door de vereeniging der beide stroomen. Onder de ‘voortbrengselen’ leest men van ‘eene groote verscheidenheid van planten en dieren, die aan dat vastland geheel en al eigen zijn,’ met de bijvoeging: ‘Het heeft ook rijke goud-, zilver-, diamant-, lood-, koper- en ijzermijnen’ - en voorts ‘tamme dieren. - Paarden, ossen (waarom niet runderen?) schapen, tamme katten, kippen enz. vond men bij de ontdekking van Amerika niet; deze dieren zijn daar door de Europeanen overgebragt - aardappelen, tabak en andere planten zijn op de Nieuwe Wereld gevonden; doch tarwe, rogge, haver, garst, | |
[pagina 441]
| |
appelen, peren, perziken en vele andere veldvruchten zijn er overgeplant door hen die er zich zijn komen vestigen’. - Dus worden daar die planten en gewassen onder de ‘Tamme dieren’ gebragt! Op bl. 6, had de Schrijver minder onzeker kunnen wezen bij de opgave van de ontdekking door de Noormannen in de tiende eeuw, sedert de Heer raffn, Secretaris van het Oudheidkundig Genootschap te Koppenhagen, zijn fraai werk over die ontdekking heeft uitgegeven.Ga naar voetnoot(*) Wat op die zelfde bladz. ‘verkenning van het nieuwe vastland’ beteekenen moet, weten wij niet. Het weifelende in de cijfers, b.v., ten aanzien van uitgestrektheid en bevolking, brengt den lezer in de war. Op bl. 15 is de opgave der bevolking van Noordelijk Amerika, naar de groote verdeelingen, wanneer die zamengetrokken worden, 34,700,000; als men echter de rassen - wij zwijgen van de zonderlinge classificatie: Indianen, Negers, Mestiezen, Blanken - bijeentelt, krijgt men 37,000,000. De Vereenigde Staten komen op die bladz. voor met 22,000,000 zielen; maar op de volgende staat aan het hoofd: ‘Bevolking (in 1850) 23,300,000.’ De laatste opgave is tamelijk juist, wanneer men een rond getal neemt. Volgens de officiële volkstelling (zie bl. 33) was de bevolking op 1 Junij 1850, 23,263,488, en daarmede komt nagenoeg overeen de opgave op bl. 34, waar de bevolking op verschillende tijdstippen is te vinden. - Ten aanzien der oppervlakte heerscht die zelfde weifeling. Op bl. 16 vindt men 3,100,000 vierk. mijlen, en op bl. 35 hetzelfde totaal; waar de ‘uitgestrektheid van elken staat en elk grondgebied’ in het bijzonder wordt opgegeven. Intusschen staat er bij, dat de cijfers ‘voor zoo veel de nieuwere Staten’ (grondgebied van Minesota, Nebraska enz.) betreft, slechts bij benadering opgegeven zijn.’ - Hoe komt het in weerwil van die uitvoerigheid op bl. 35, dat het grondgebied op bl. 23 wordt gezegd eene uitgestrektheid te hebben van 3,250,000 vierk. mijlen? De laatste opgave echter mag als de ware worden aangenomen. - Zulke weifelingen pleiten in geenen deele voor de naauwkeurigheid van een werk waarin het eigenlijk op de cijfers aankomt. | |
[pagina 442]
| |
En toch is het als in weerwil van ons zelven, dat wij min gunstig over het werk spreken; want het bevat zoo menig overzigt dat men er met genoegen in aantreft. Men vindt er b.v., (bl. 33) ‘de Bevolking der blanken, vrije kleurlingen en slaven, met de vertegenwoordigers, in verhouding tot die bevolking in 1850, van de verschillende Staten en Grondgebieden’ (waarom niet Districten?), en de vergelijkende Tafel der ‘Bevolking in 1790 en van elk opvolgend tienjarig tijdvak tot 1850’ (bl. 34), met zoo menige andere belangrijke Tabel. Het blijkt daaruit dat de algemeene bevolking sedert 1790 van 3,929,827 zielen tot 23,254,488 is geklommen, en dat ook de slavenbevolking van 607.897 tot 3,204,063 vermeerderd is. Volgens de opgave op bl. 37, geldt die aanwas vooral de oude Staten Maryland, Virginië, N. en Z. Carolina, Georgië, Tenessee en Kentucky. De beschrijving der verschillende Staten bevat vele bijzonderheden die met belangstelling zullen gelezen, en ook herlezen worden. Daarbij is vooral de uitvoerige bladwijzer dienstig, die den zamensteller vrij wat moeite moet hebben gekost. - Men zoeke maar niet naar eene wetenschappelijke behandeling; daartoe heeft dit Overzigt te veel onderdeelen. Wij nemen waar het boek openvalt: De Staat Florida, en de lezer oordeele: ‘Algemeen karakter van het Land. Bergen. Stroomen en rivieren. Meiren. Everglades (moerassige Bosschen). Havens en Oevers. Eilanden. Bronnen. Veld-voortbrengselen. Dieren. Delfstoffen. Luchtsgesteldheid. Grond. Uitzigt van het Land. Verdeelingen. Landbouw. Godsdienst. Spoorwegen. Steden. Geschiedenis-Jaarboeken. (Waartoe dit bijvoegsel?) Oorlog met de Seminoliërs. - Wij vragen of die verdeelingen niet te veelvuldig zijn tot het leveren van goede en voldoende opgaven. De kaart van de Vereenigde Staten, van den Atlantischen Oceaan af tot aan de Zuidzee toe, bevat ook Utah, Kalifornië en Oregon. Zij is duidelijk in hare verdeelingen, maar het bestek is te klein en daardoor zijn de omtrekken der meren niet zoo zuiver als wel gewenscht konde worden. Nog eene aanmerking kunnen wij niet wederhouden. De beschrijving der zeden in 't algemeen op bl. 43 en volg. is veel te gunstig. Hoe de vrije kleurling overal een verschoveling is, en in 't gezelschap van blanken dit, zelfs op de spoor- | |
[pagina 443]
| |
wegen, moet ondervinden, is onvermeld gebleven. Hoe het volk, zelfs in de oude Staten, niet zelden straffeloos tot gewelddadigheden overslaat, en hoe de lynch law (eigen beregting) in de nieuwe Staten vaak met barbaarschheid wordt toegepast, is mede niet aangeroerd. Bij de beschrijving der zeden van de inwoners van Kentucky vooral gaat de vleijerij te ver. Men leest daar (bl. 260): ‘Het beleefde en edele der Virginianen, vereenigd met het levendige en barsche der jagers en boschbewoners, heeft iets eigenaardigs en bevalligs aan de Kentuckiaansche zeden gegeven. Openhartigheid, moed, ondernemingsgeest, gastvrijheid: ziedaar eigenschappen die de Kentuckiërs kenmerken. Bij hen vindt men het toonbeeld der Westersche beleefdheid, en de Westerschen schijnen hen als het ideaal te hebben genomen van verfijnde beschaving.’ - In weerwil van deze fraaije afschildering, is het in de Unie bekend, dat men in eene stoomboot, of aan eene table d'hôte, den Kentuckiër niet schuins moet aanzien, of hij daagt terstond u uit om met hem te snijden, en dan toont hij zeer bedreven te zijn met het mes. Heeft hij een wrok tegen iemand en ontmoet hij dien op eene eenzame plek - dan wee hem! Hebben wij ook niet vóór weinige maanden gelezen van de barbaarschheid waaraan zich jongelieden van den fatsoenlijksten stand van Lexington - langen tijd de hoofdplaats van den Staat - jegens elkander hebben schuldig gemaakt! Hunne moorderij op de publieke straat werd noch door de policie, noch door de mede-ingezetenen gestuit: en hoewel zij twee onschuldigen verwondden, werden zij niet in regten vervolgd. Wij eindigen; maar niet zonder aan de keurige uitvoering van de Uitgevers, de Heeren binger en zonen, allen lof te schenken. |
|