veten niet langer werkt, naar hunne waarde geschat worden, en van de nakomelingschap den lof verwerven hun door tijdgenooten onthouden. Maar het gebeurt ook wel, dat de zucht om de verdienste van mannen die bij hun leven miskend werden aan het licht te brengen, in een uiterste vervalt, en, wegens het goede dat zij bezaten, voor hunne verkeerd- of zwakheden de oogen sluit, en aan hunne tegenstanders geen regt doet wedervaren. Om dit te vermijden is 't van aanbelang te waken dat men hunne tijden niet naar latere beoordeele, maar de gebeurtenissen en voorvallen die invloed op hen uitoefenden, naspore en late gelden, en niet verzuime te onderzoeken, of het doel dat zij beoogden bereikbaar was.
Dat te doen is vooral noodig bij het beoordeelen van een man als duifhuis, die in een tijd leefde van groote spanning en onrust in de Kerk, maar zich bij geene der verschillende partijen voegde, en zijn eigen weg volgde, tot bereiking van een heerlijk doel, hetwelk echter bij de uitkomst bleek onbereikbaar te zijn. Dringt men niet genoeg in den geest der eeuw waarin hij leefde; ziet men de belangen en het streven voorbij der tegenover elkander staande Kerken, en de hoop en vrees der gemoederen, op grond van hetgeen gebeurd was en gezocht werd, dan zal men ligtelijk wat uit den onvermijdelijken loop der dingen voortvloeide, aan verkeerde bedoelingen toeschrijven, en van onverdraagzaamheid, vervolgzucht en heerschzucht spreken waar alleen overtuiging werkte, doch daarentegen goed en loffelijk noemen wat voor de omstandigheden dien naam niet verdient.
Heeft de Schrijver van het ‘Tafereel’ dat alles in het oog gehouden? Wij kunnen daar niet in alle deelen toestemmend op antwoorden. Naar ons inzien heeft hij, bij de voorstelling der maatregelen en pogingen van de Hervormden tot vestiging en bescherming hunner Kerk, niet genoeg doen uitkomen: dat het de verkrijging of het behoud van goederen betrof, voor welke zij de grootste gevaren verduurd en de zwaarste offers gebragt hadden; en dat de ijver voor hunne godsdienst, mogte hij ook somwijlen de palen te buiten gaan, verschooning vond, ja, gebillijkt werd door de niet ophoudende woelingen van hunne voormalige onderdrukkers, die onvermoeid op de gelegenheid loerden, om hun de oude kluisters weder aan te leggen. Konden zij, die van buiten en binnen