Staat, toen beweerden zij: dat eene Kerkelijke diakonie enkel staan moest onder Kerkelijk opzigt. Thans echter, nu dat Kerkelijk opzigt zal geregeld worden, is het weêr: wij zijn vrij, hangen enkel van de Gemeente af, en hebben van de Synode geene voorschriften, van welken aard ook, af te wachten of op te volgen. Het zou er, dunkt ons, droevig uitzien, als dit beginsel allerwege ingang vond en krachtig gehandhaafd wierd. Er zijn diakoniën ten platten lande waar grove verkeerdheden heerschen, waar de fondsen, voor de armen der Gemeente bestemd, ten gevolge van slordig beheer groote schade kunnen lijden, waar posten in ontvang gebragt en bedeelingen uitgereikt worden die hoe eer zoo beter een einde moeten nemen. Toen de Zuid-Hollandsche Predikanten-Vereeniging, ten jare 1849, eene Commissie benoemd had, om onderzoek te doen naar bestaande misbruiken bij de Diakonie-administratiën in die Provincie, toen is er een uitvoerig rapport uitgebragt, hetwelk ook gedrukt is, waaruit aan ieder blijken kan hoe volstrekt noodzakelijk het is dat hier krachtig in voorzien worde. En er bestaat geene reden, hoe ook genaamd, om te meenen dat het te dezen opzigte beter gesteld zou zijn in andere Provinciën. Zal nu de Synode hierin werkeloos blijven en eene zóó gewigtige zaak als de Kerkelijke armbedeeling, waarvan voor den bloei der Gemeenten en den welstand der maatschappij zóó oneindig veel afhangt, overlaten aan het goedvinden der respectieve diakenen? Dat kan, dat mag zij niet, en wij prijzen het in haar, dat zij te dezen opzigte doordrongen is van hare hooge roeping. Ook het thans vigérende Reglement, dat ten jare 1852 is uitgevaardigd, strekt er ten bewijze van. En nu mogen wij het betreuren, dat zij in hare revisie ten vorigen jare niet gelukkig geslaagd is, en krachtig er op aandringen dat zij zich de gemaakte bedenkingen en ingebragte bezwaren dit jaar ernstig ten nutte make; maar haar beschimpen, hare
goede bedoelingen verdenken, haar bedrijf ten toon stellen, zoo als de Utrechtsche diakenen zich veroorloven te doen, en haar de gehoorzaamheid opzeggen, dit is eene bepaald onchristelijke handelwijze, die, wierd zij gedreven tot het uiterste, de bedrijvers zou blootstellen aan wèlverdiende Kerkelijke bestraffing, ja zelfs, bij een halsstarrig verzet, aan ontzetting van hun ambt. En waren nu nog slechts de bezwaren, door de Utrechtsche Heeren ingebragt, alle even