taak gekweten, maar de opschriften laten nu en dan te wenschen over. Waarom in plaats van ‘muziekdraaijers der hoofdstad’, niet liever: orgeldraaijers? - en in stede van ‘vlieringmeester’ niet het meer eigenaardige woord: huisjensmelker? Zou het niet goed zijn geweest te zeggen: ‘Bob, de paardenknecht van Covent-Garden-Market, om voor te komen dat de lezer zich niet verbeelde dat ‘Covent-Garden-Theatre’ bedoeld werd? Hoe de Vertaler er toe gekomen is om het woord: ‘De strandvondster’ te gebruiken, begrijpen wij niet; in 't Hollandsch zegt men immers: ‘De voddenraapster’.
Aandoenlijk zijn de schetsen onder het opschrift: ‘Hoe men al het leven houdt’, en zeer waar is hetgeen de Schrijver daaromtrent in het algemeen zegt: ‘Zeer velen met vlijtige handen en gewillige harten staan òf ledig op de markt, òf doen wat niemand hun gelast te doen, in de hoop van daardoor een droog stuk brood te winnen en hunne dagelijksche behoefte te bevredigen. Velen worden van tijd tot tijd door nieuwe uitvindingen uit hun werk gestooten; - nog veel meer verkeeren in behoeftige omstandigheden, omdat zij een verkeerd beroep hebben gekozen en ongeschikt zijn om daarin de noodige bekwaamheid te verwerven.’ Zouden onder de laatsten niet ook behooren gerangschikt te worden de ongelukkigen die door de overdreven concurrentie slechts met de uiterste moeite hun brood verdienen, waaronder mannen zijn bekwaam in hun vak, maar die evenwel, geheel hun leven door, met broodsgebrek hebben te worstelen? Intusschen kan menigeen uit die schetsen wat leeren.
Met veel genoegen lazen wij: ‘De Londensche straatvegers’, en zagen er uit hoe zij in onderscheidene soorten verdeeld worden. Uit sommige gedeelten der stad, als in Cornhill en daaromstreeks, zijn ze verdwenen, sedert het gewoel van omnibussen, cab's, fly's, enz. aldaar zoo menigvuldig is geworden, dat men vaak niet dan met levensgevaar, aan den hoek der straat, dwars over kan steken. - Men verhaalt dat vroeger in Cornhill en aan de Bank de straatvegers wèlgestelde lieden werden.
In ‘Sam-sundries’ vonden wij met genoegen hoe men het in Londen aanlegt om zelfs nog het onbeduidendste tot een handelsvoorwerp te maken.
Wil men uit het bont gewoel van goed en kwaad, van