voorkomen: dat men zal verondersteld of geweten hebben, dat de 11½ morgen bij legaat of gifte door de vroegere Heeren van Zuilichem waren geschonken, en derhalve uit den boezem der heerlijkheid waren voortgekomen, waarom zij nu daar weder mede vereenigd en tot denzelfden boezem teruggebragt werden. Huygens, dus aangerand, zocht tot eene schikking te komen, die, op het punt van gesloten te worden, door de inblazingen van eenen j. van genderen, zijnen voormaligen rentmeester en vijand, omvergeworpen werd. Later schijnt er toch eene overeenkomst getroffen te zijn.
Verklaart de Schrijver ten slotte: dat er in deze ingewikkelde zaak nog veel duisters en onzekers overblijft, de blijken daarvan meenen wij ook in zijn betoog te bespeuren. Zoo is ons niet duidelijk wat bl. 6 gezegd wordt van den verkoop der heerlijkheid Zuilichem, met alles wat er toe behoorde, op den 23sten April 1630, door Vrouwe elizabeth van grevenbroek Douairière joost pieck, tegen de som van veertig duizend gulden aan huygens overgedragen. Onder dien koop was begrepen: het beheer der geestelijke goederen met de collatiën van kerk, kosterij en H. Geest; alsmede van vicariën en pastorij, te zamen 92½ morgen; waarvan de eerste aan den vorigen Heer van Zuilichem gebleven waren, niettegenstaande zijn slordig beheer, en de laatste door de Ridderschap aangeslagen, doch aan huygens, op zijn verzoek aan de Gedeputeerden van het Nijmeegsche Kwartier, teruggegeven waren. Onder de gedachte vicariën was er eene groot 11½ morgen, op welke, of welligt op een gedeelte waarvan het dijkvak berustte, waarover het geschil ontstond. Doch hoe is daarmede overeen te brengen wat wij op de volgende bladzijde lezen: dat dirk pieck, zoon van joost, die vicarie nog in 1639 bezat, maar dat huygens ze onder zijn beheer wist te brengen? - Huygens zal slechts de administratie, of de zorg voor het goede beheer der geestelijke goederen bezeten hebben. Nogtans had de Heer van Zuilichem, volgens bl. 7, het regt, om de vicarie aan zich te houden, of iemand met de collatie te begunstigen, behoudens dat in beide gevallen een derde deel der inkomsten aan de Kerk wierd uitgekeerd. - Hoe heeft men het te verstaan, dat huygens, een man in regtszaken ervaren, na een vijftigjarig bezit van de heerlijkheid, de noodlottige gevolgen niet voorzien heeft, die
het afstaan van het stuk dijks voor