dogmatisch onderzoek, waarin de Christologie, zoo des O. als des N.V. met naauwkeurigheid en onpartijdigheid wordt onderzocht. Wij willen een zeer beknopt overzigt geven van den belangrijken inhoud, 't welk, dunkt ons, aanbeveling genoeg zal zijn voor elk, die met ons van oordeel is, dat het tot klare in 't licht stelling van zulke onderwerpen niet aankomt op wijsgeerige redenering van uit ons standpunt, maar op de beantwoording der vraag: hoe de Bijbelschrijvers haar hebben voorgedragen.
De ontvouwing van de leer des O.T. aangaande den persoon van den Messias gaat uit van de Messiaansche verwachting, die hierop nederkomt: ‘verlossing van het Joodsche volk uit eenen ongelukkigen toestand, en uitwendig zoo wel als inwendig geluk en heil, aangebragt en gedragen (?) door eenen persoon, die, uit het huis van david afstammende, aan het hoofd des volks zal staan en het rijk en de vereering van den waren God heinde en verre uitbreiden’. Beginnende van abraham - de paradijsbelofte, Gen. iii: 15, wordt door den Schrijver, onzes inziens geheel ten onregte, toepasselijk geacht op ‘eenvoudige aanduiding van de vijandschap, die er voortaan tusschen het slangen- en het menschengeslacht zou bestaan’ - beschouwt hij den zegen, aan dezen geschonken, als begeerlijk voor en begeerd door alle volken der aarde - den te verwachten Koning van Israël als het werktuig tot de verdere uitbreiding der ware Godsdienst - het Koningschap van david als een eeuwig Koningschap - en geluk en heil als onder dien Koning te verwachten voor de aarde. De ontwikkeling der Messiaansche verwachting bij de Profeten geschiedt zoo, dat er een algemeen overzigt van gegeven wordt, benevens opgave van de tijdsomstandigheden, onder welke ieder Profeet in het bijzonder werkzaam was; en dit laatste daarom te regt, vermits de Profeten hunne voorstellingen zoo aangaande den persoon als het werk en de zegeningen der regering van den Messias veelal ontleenden aan de bijzondere omstandigheden, in welke zich Israël in ieders leeftijd bevond, of die zij ter afmaning van de afgoderij en waarschuwing tegen de straffen van jehova, den volke aankondigden. In de voorstelling der Messiaansche verwachting in de Psalmen worden daarom ook die onderscheiden, welke vóór, gedurende, en na de Babylonische ballingschap zijn