landlieden opwekken om de zegeningen blijmoedig te erkennen, naar waarde te schatten, regt te gebruiken, en als een pand van hooger gunst te beschouwen. Hij zegt in de eerste plaats: dat het jaar gekroond is, en opmerkende dat, behalve koningen, dichters, edele burgers, wijzen, ‘ook levenlooze dingen meermalen worden gekroond ten teeken hunner voortreffelijkheid’ - verklaart hij het jaar 1854, met betrekking tot den landman, een jaar gekroond - door God - met Zijnen zegen. En nu in de tweede plaats, waar hij de zegeningen naar waarde wil geschat hebben, noemt hij ze: 1o. stoffelijke goederen, 2o. voorbijgaande en kortstondig, en 3o. uitsluitende(!) (eene zeer ongepaste uitdrukking om er mede te kennen te geven, dat zij slechts aan sommigen te beurte vallen, terwijl anderen daarvan zijn uitgesloten). In dit laatste stuk zegt hij: dat ‘voor den landman het jaar gekroond is met zegeningen, maar voor vele anderen gekroond (!) met gebrek en kommer en smarte’. - ‘Wenden wij’ - zegt hij - ‘het oog naar de gewesten waar de schrikkelijke oorlog woedt, o, hoe is dáár voor honderd duizenden het jaar gekroond met de schrikkelijkste ellende.’ Hierop volgt een gebed voor dezen, dat bij wijze van sprong midden in de preek den hoorders vrij vreemd moet zijn voorgekomen.
De Heer braams heeft zich gewaagd aan de behandeling van de moeijelijke plaats: Van de dagen van johannes den Dooper tot nu toe wordt het koninkrijk der hemelen geweld aangedaan en de geweldigers nemen hetzelve met geweld. Hij meent te moeten vertalen: het koninkrijk doet geweld, leest nu in den tekst de twee bijzonderheden: dat het koninkrijk met kracht komt en dat het met kracht wil veroverd zijn, en bouwt hierop zijn thema: de redelijke kracht des Christendoms. Wij weten dat er voor deze opvatting iets gezegd kan worden, maar hadden liever voor het onderwerp een anderen, duidelijker tekst ter behandeling zien kiezen, daar tegen de hier gegevene verklaring van den tekst te veel gronden kunnen worden aangevoerd, die wij hier wel niet kunnen en mogen opsommen. Mannen als broes en vinet hebben dan ook de behandeling van dergelijke moeijelijke en altijd zeer betwistbare teksten voor de gemeente den prediker ontraden. Er blijven altijd vele over, ook veelzins misverstane en misbruikte, wier zin de prediker met meer zekerheid en