| |
Geschiedenis van het Goud, beschouwd als ruilmiddel en als maatstaf van waarde. Uit het Engelsch van J. Ward.Met eene Kaart. Te Haarlem, bij de Erven F. Bohn. 1853. In kl. 8vo. VI en 136 bl. ƒ 1-25.
Waarde, Geld en Crediet in den Wereldhandel, volgens de beginselen van john stuart mill. Eene Staathuishoudkundige Beschouwing der Wetten, die het handelsverkeer der volkeren regelen. Door h.a. wynne. Te Groningen, bij J.B. Wolters. 1854. In kl. 8vo. XVI en 190 bl. ƒ 1-75.
Beide deze werkjens hebben de eigenaardige strekking, ieder op zijne wijze, de overdreven vrees weg te nemen, dat de buitengewone gouddelvingen in Californië en Australië eene
| |
| |
bijzondere en gevoelige depreciatie van geldswaarde zouden te weeg brengen.
Het eerste doet zulks door onze aandacht te bepalen, eerst, bij de eigenschappen van goud en gouddelving en de zichzelve nimmer verloochenende zorg der Voorzienigheid, om de goud-ontdekking en gouddelving binnen zekere grenzen te beperken; en vervolgens, bij de menigvuldige oorzaken welke beletten dat een aanzienlijk deel van het gevondene in circulatie gebragt worde, of den geld-omloop kome vermeerderen. Een kaartjen wijst met diverse kleuren de rots-vorming aan van de verschillende Australische gronden en gebergten, om, in verband met hetgeen in Hoofdstuk II betoogd is, aanschouwelijk te maken, dat het goud meest in kwartz-aderen gevonden wordt in de zoogenaamde metamorphosische reeks van rotsen welke graniet bevat, en onder zekere omstandigheden porfier, serpentijn, gneiss, mica-schist, en andere vulcanische formatiën; terwijl van alle de andere rotsvormingen het zich reeds a priori laat bepalen dat daarin geen goud te vinden is.
Het tweede boekjen beschaamt de vrees voor te groote depreciatie der gelds-waarde, door te wijzen op waarde in het algemeen, en vooral op den grooten omvang van het credietstelsel, waardoor de omzettingen zoo vermenigvuldigd en vereenvoudigd worden, dat al het circulerend kapitaal slechts een zeer gering deel uitmaakt van de jaarlijksche omzettingen in den wereldhandel.
Beide de boekjens raken echter hetzelfde onderwerp meer of min aan, inzonderheid waar het de statistiek betreft der goudproductie, de verhouding van goud- tot zilver-productie, en de betrekkelijke waarde dier beide metalen. Het blijkt evenwel niet, dat de Bewerker van het laatste met het eerste is bekend geweest.
Na deze globale en vergelijkende beschouwing, veroorlove men Ref. nog een enkel woord over ieder werkjen in het bijzonder.
Het laatstgemelde is noch oorspronkelijk, noch eene vertaling: het is eene omwerking en verduidelijking van dat deel der staatshuishoudkundige beschouwingen van den grooten Engelschen denker john stuart mill, hetwelk tot de leer der ruilingen betrekking heeft. De Schrijver brengt met veel bescheidenheid in het Voorberigt zijnen dank aan den Hoog- | |
| |
leeraar star numan en den Heer Mr. tellegen, die beiden zijn werk hebben goedgekeurd en met mededeelingen en opmerkingen verrijkt. Dit is te gelijk eene aanbeveling voor het boekjen zelf, hetwelk zich van de gewone vertalingen van Fransche of Engelsche staatshuishoudkundige werken juist daardoor gunstig onderscheidt, dat het eene proeve levert van zelf-denken en zelf-bewerken der voorhanden stof: de voorbeelden en vergelijkingen zijn ook aan Nederland, het Nederlandsche muntwezen en de Nederlandsche handelsbetrekkingen ontleend; en de Schrijver is, welligt op aanwijzing zijner beide Mecenaten, ook met verschillende andere binnen- en buitenlandsche geschriften en verzamelingen te rade gegaan, waardoor zijn werk, ook uit het oogpunt van oordeelkundige beschouwing, opmerking verdient. Eene beredeneerde inhoudsopgave van de behandelde onderwerpen bevordert de gemakkelijke lezing en nasporing. Eenige bijlagen besluiten het geheel.
De eerste negen Hoofdstukken ontwikkelen de denkbeelden van waarde, prijs, geld, kosten van voortbrenging, vraag en aanbod, zoo wel ieder op zich-zelf als in verband met elkander (bl. 1-56); het tiende Hoofdstuk is gewijd aan het crediet (bl. 57-64). Dit gedeelte zou nog groote uitbreiding moeten ondergaan om volledig te zijn; maar de S. heeft gemeend zich met opzet te moeten onthouden van al hetgeen het bank-stelsel, papieren-geld en crediet-inrigtingen betreft. Hij past het behandelde in de vier volgende Hoofdstukken (bl. 65-134) toe op den wereldhandel, waarvan hij met die hulpmiddelen den aard en de werking tracht te verduidelijken. De voorstelling is over het algemeen zeer bevattelijk, soms al te omslagtig. De bijlagen (bl. 135-190) betreffen de Nederlandsche Bank; eenige statistieke opgaven betrekkelijk den invoer in Groot-Brittanje en Nederland; het muntwezen in onderscheidene rijken; de mededinging in verband met arbeidsloonen en beschermende regten; het gevolg van verlaging van regten ten opzigte van in-, uitvoer en verbruik; statistiek van den algemeenen handel; en nog eenige nadere beschouwingen over de waarde der edele metalen: deze laatste bijlage behoorde in rang-orde de eerste te zijn.
Treffend is (bl. 61 en volgg.) de beschrijving der handelscrisis van 1825, die wij tot proeve van de bewerking hier willen
| |
| |
afschrijven: ‘Hoog gespannen verwachtingen, in den aanvang, uit onderscheidene niet ongegronde oorzaken ontsproten, gaven aanleiding tot belangrijke speculatiën op eene uitgebreide schaal. Zoo als veelal geschiedt, de eene verhooging lokte de andere uit. De eene kooper volgde den anderen. Het eene artikel gaf aanleiding om over te gaan tot het andere, tot dat ze bijna allen in den stroom waren medegesleept. De zoo gemakkelijk behaalde winst, welke een ieder voor zich berekende, spoorde steeds tot vernieuwde ondernemingen, zoo mogelijk op uitgebreider schaal, aan; een ieder maakte te dien einde zonder schroom van zijn crediet, tot het uiterste, gebruik. Zij, die zulks verleenden, ziende het welslagen van zoo vele ondernemingen, waren daarmede ook minder terughoudend, meer vrijgevig. Doch de kruik gaat zoo lang te water, tot zij breekt. Zoo ook hier, eene geringe reden is dikwijls voldoende, om het eerste sein tot den aftogt te geven. Eenmaal dien weg opgegaan, is er geen houden meer aan. Zoo groot vroeger de rijzing was, zoo groot is dan de daling. Zoo uitgebreid, ja zonder perken, vroeger het crediet was, zoo ingekrompen, ja onzigtbaar is het dan. Deden vroeger te hoog gespannen verwachtingen eene zoo overdrevene rijzing ontstaan, te bange vrees zal later eene niet minder kunstmatige daling in het leven roepen. Doch daarbij blijft het niet. De vrees van zijne aangegane verbindtenissen niet na te zullen komen, doet velen besluiten, om tot alle prijzen af te zetten, alleen maar om aan geld te komen. Naar winst of verlies wordt niet meer gevraagd. Verkoopen, afzetten! is de algemeene leus; voor spotprijzen wordt alles veil geboden. Doch de middelen om te koopen, vroeger zoo algemeen verkrijgbaar, zijn nu spoorloos verdwenen. Het crediet, dat vroeger voor alles raad wist, schijnt van de markt verhuisd. Wie zoo gelukkig is, nog eenige klinkende munt te bezitten, bewaart ze met bange zorg, om op alle mogelijke gevallen gewapend te zijn. De koers
der rente stijgt verbazend. Een algemeen wantrouwen en ongerustheid heeft de plaats van het vroeger zoo groote vertrouwen ingenomen. De beste handteekeningen, haar gewoon crediet niet meer vindende, hebben moeite om zich staande te houden. De eene val heeft den anderen ten gevolge; de een sleept den anderen mede. Wie vroeger over veel vermogt te beschikken, ziet in, dat
| |
| |
hij nu niet verder kan gaan dan zijne eigene middelen gedoogen. Wie vroeger altijd bij een ander nog iets gereven (sic) werd, zal nu vergeefs aankloppen. Hoe meer crediet-inrigtingen daarbij in het spel zijn, hoe grooter de val zal wezen. Hoe onbepaalder dat is verleend geworden, in den vorm, waarin het, als gereed geld, aan toonder van hand tot hand overgaat, des te erger is voor menigeen het ontwaken. Vandaar, dat wij briefjes aan toonder voor een scherper wapen houden, dan wissels aan bepaalde order, en deze wederom scherper dan het zoogenaamde boek-crediet, hetwelk slechts aan één persoon kan verleend worden. Doch hoe dit zij, het blijkt dat, door middel van het crediet, in zulke tijden, de prijzen na de terugwerking eene even sterke daling kunnen ondergaan, als zij te voren kunstmatig werden opgedreven.’
De uitvoering en druk zijn zeer net. Enkele drukfouten, als: bl. 42, reg. 6: wordt, voor: worden; bl. 87, reg. 4: meerderde, voor: vermeerderde, en bl. 185, reg. 8 v.o.: nog, voor: noch, zijn den Corrector ontsnapt.
Het eerstgemelde werkjen is eene vertaling, maar eene goede, vloeijende vertaling, waarvan de Auteur zich gerust had mogen noemen. Men kan dit boekjen als eene voortreffelijke aanvulling beschouwen van hetgeen in het tweede werkjen (bl. 33-66 en 183-190) over het goud gezegd is. Hier vinden wij de geschiedenis der goud-productie voor oogen gesteld; en dit gedeelte (bl. 1-79) is wel het belangrijkste van het boek. Hetgeen op bl. 80-119 medegedeeld wordt omtrent de goudzoekingen en gouddelvingen in Californië en Australië, is meerendeels een uittreksel uit een Engelsch reisverhaal door die streken, maar dit loopt slechts tot het voorjaar van 1852; en men gevoelt dus, dat de morele en finantiële toestand van zaken sedert dien tijd reeds vele gewigtige veranderingen zal hebben ondergaan; dáárop moet men bij de lezing en overweging bedacht zijn. Het geheele werkjen wordt (bl. 119-136) besloten met eenige korte, maar regt praktische en goede opmerkingen over den invloed van de goudvoortbrenging op den standaard van waarde: dit gedeelte heeft veel overeenkomst met hetgeen meer uitvoerig in het boekjen van den Heer wynne wordt betoogd; hij zoude hier echter nog een en ander gevonden hebben, hetwelk hem in zijne beschouwing wel te stade kon zijn gekomen; b.v. wat bl. 20 gezegd wordt om duidelijk het onderscheid te doen gevoelen
| |
| |
tusschen standaard van waarde en standaard van lengte, oppervlakte, inhoud en gewigt. Wij kunnen ons niet weêrhouden van de mededeeling dier regt praktikale opmerkingen: ‘Alle dingen kunnen als artikelen van handel met elkander vergeleken worden - vooreerst ten aanzien van hunne lengte, oppervlakte, of inhoud; ten tweede ten aanzien van hun gewigt; en ten derde ten aanzien van hunne waarde. De eenige vaste manier van vergelijking hecht zich aan eenen bepaalden en onveranderlijken standaard van maat, gewigt, of waarde.
‘Nu bezitten wij voor de lengtemaat een onveranderlijken standaard: een slinger toch van eene gegevene lengte zal over de geheele wereld op dezelfde breedte hetzelfde getal seconden slaan. Derhalve is zulk een slinger van eene onveranderlijke lengte, en een gedeelte of veelvoud van deze lengte almede onveranderlijk. Een bepaald gedeelte van de lengte van zulk een slinger wordt eene el genoemd, en bij dezen standaard van lengte vergelijken wij de lengte van alle andere dingen.
Daaruit kan men tevens opmaken hoe wij een onveranderlijken standaard van oppervlakte en inhoud verkrijgen door den vierkanten voet of de vierkante el, en door den kubiek voet of de kubieke el. Een kubiek voet gedistilleerd water is altijd onveranderlijk in gewigt; en een gedeelte daarvan noemen wij een pond, en zoo verkrijgen wij een onveranderlijken standaard van gewigt.
Doch niets geeft ons een onveranderlijken standaard van waarde, omdat niets onveranderlijk is in waarde. Er bestaat geen voorwerp waarvan de waarde door eene natuurwet bepaald is, zoo als het geval is met de lengte van den slinger, of het gewigt van eene bepaalde hoeveelheid gedistilleerd water; maar zij hangt min of meer af van omstandigheden die vreemd zijn aan het voorwerp. Wij kunnen dus slechts bij approximatie tot een onveranderlijken standaard van waarde besluiten, en moeten ons ten dien einde bepalen tot een artikel, waarvan de waarde het minst van allen aan fluctuatie onderhevig is. Elk handels-artikel is intusschen van tijd tot tijd aan zulke veranderingen onderhevig naar gelang der verhouding van toevoer en aanvraag. Alleen dan wanneer wij een artikel konden vinden, dat altijd en overal in evenredigheid van de behoefte voorhanden was, zouden wij eenen onveranderlijken standaard van waarde verkregen hebbeu.’
| |
| |
Druk en uitvoering zijn net. Het kaartjen laat in duidelijkheid en bevalligheid wel iets te wenschen over. |
|