woord publiek als eene korte u, als in put, wierd uitgesproken, zou dat strijden met den aard der taal, waaraan wij 't woord ontleenen? - Is het wel waar dat de aa geheel gelijk is aan de lange a, zoodat raad en raden, enz., volkomen gelijke klanken hebben? Volgens het opgegevene zal er in de woorden met ééne e of met twee ee geen onderscheid in den klank zijn, zoodat helen en heelen, stenen en steenen, enz., inderdaad eveneens klinken; hetzelfde geldt voor de o en oo. - Op deze bladz., reg. 2 v.b., en verder overal, lezen wij eenigszins; het schijnt dat de Heer b. hier van de aangenomen spelling afwijkt: hoe zal men het met de uitspraak van dit woord maken? - Bl. 14 is het onderscheid tusschen de hel-korte en dof-korte u niet zeer duidelijk; men beproeve de opgegeven voorbeelden door elkander te lezen, dan zal men bevinden dat er weinig of niets van dit onderscheid overblijft: dubbel, turf, mud, duffel, kurk, wurmen, vullen, lummel, durven, enz. - Daarbij is de opgave van de uitspraak der u in turf, enz. als overeenkomende met können Hoogd., heure Fr. en tunnel Eng., niet geheel waar, vooral wat het Fransche woord betreft. - Waar de Heer b. (bl. 18-23) over de volkstaal spreekt en die als voorbeeld van zoetvloeijendheid aanhaalt, zouden wij eerder aan platheid gedacht hebben. Nimmer kunnen wij toestemmen dat onze taal dusdanige verkeerdheden
behoeft om vloeijend gesproken te worden: kenon, voor: kanon; petent, v.: patent; peleis, v.: paleis; middeg, v.: middag; boogerd, v.: boomgaard; betijds, v.: bijtijds; bezonder, v.: bijzonder, enz. - De verkortingen welke de Heer b. wenscht ingevoerd te hebben, zouden wij ook niet begeeren: met Wi' we' 't doen? Zu' je' eten? Mo 'k lezen? en zoo vele anderen, hier opgegeven, hebben wij geen vrede. - De Heer b. is een voorstander van het uitspreken der ch met den keelklank, en wil dat men niet Kristen, Kronologie, enz. uitspreke. Over dat onderwerp is reeds zoo veel geschreven, dat wij 't liever niet verder aanroeren; wij verkiezen hier de ch als k uitgesproken. Met hetgeen de S. verder over de medeklinkers zegt (bl. 23-41), kunnen wij ons volkomen vereenigen. De invloed der verwantschapte medeklinkers op elkander wordt (bl. 58) wel wat te sterk getrokken. Wij betwijfelen zeer of men naar behooren zoude uitspreken met te zeggen: Ik heb