hebben voorgedaan. Wil men daarvan één voorbeeld? Bij Art. 15 der Wet vindt men in alle deze uitgaven de vraag behandeld: of de bepalingen van Art. 4 en 9 der Wet van 14 Januarij 1815 (Staatsbl. No. 4), waarbij onder andere aan Kerkelijke en Burgerlijke Armbesturen het bezit van Certificaten Werk. Schuld is verboden op straffe van geldboete, door deze nieuwe Wet op het Armbestuur zijn vervallen voor zoo veel deze instellingen betreft? In de uitgave van lion en de sitter No. 1 wordt enkel medegedeeld, wat daaromtrent in de Staten-Generaal is verhandeld; in de sitter No. 2 vindt men een vrij uitvoerig betoog, dat de Wet nog verbindende is; bij boissevain vindt men even uitvoerig betoogd, dat de Wet moet gerekend worden te zijn afgeschaft voor zoo veel die bepaling en deze besturen betreft. Wij zullen hier het pleit niet beslechten; maar alleen deze opmerking maken, dat, indien de Wetsbepaling geacht moet worden vervallen te zijn (gelijk de Minister van Binnenlandsche zaken óók schijnt te meenen), die afschaffing wel wat duidelijker in de Wet mogt zijn uitgedrukt, daar zij nu alleen uit den geest en de bedoeling en het stilzwijgen der Wet op het Armbestuur kan worden afgeleid; maar deze hulpmiddelen tot beslechting van regtsgeschillen zijn uit den aard der zaak zeer zwak; gelijk trouwens daaruit blijkt, dat twee verdienstelijke regtsgeleerden daaromtrent eene lijnregt verschillende meening zijn toegedaan.
Wij zullen thans niet treden in eene beoordeeling der Wet op het Armbestuur zelve: hare toepassing en werking moet en zal haar oordeelen; maar wij achten het wenschelijk, dat in het Tijdschrift voor het Armwezen eene afzonderlijke rubriek worde aangelegd voor de behandeling van de menigvuldige vragen die zich omtrent de uitlegging en naleving der Wet voordoen; en dat, hetgeen in andere periodieke geschriften daaromtrent voorkomt, hier bijeenverzameld, of immers aangeteekend worde. Wenschelijk is het ook, dat zij, die meest in de gelegenheid zijn, met de verschilpunten over de toepassing der Wet bekend te zijn, en dikwerf geroepen worden om daaromtrent eene beslissing te nemen of uit te lokken, de vruchten hunner ervaring aan datzelfde Tijdschrift mededeelen. Bij eene eventuële herziening zal dit groot nut kunnen aanbrengen; en inmiddels zullen de bewerkers van