Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1855
(1855)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Christelijke Doop, in zijne hooge belangrijkheid aan de Christelijke Gemeente herinnerd. Te Groningen, bij P. van Zweeden. 1854. In kl. 8vo. 43 bl. ƒ :-30.Dit klein geschrift heeft zijn ontstaan te danken aan de opmerking des bekwamen Schrijvers, dat er over 't geheel maar weinig kennis van den Christelijken Doop in de Gemeente | |
[pagina 173]
| |
gevonden wordt, en dat, hoe vele handleidingen men hebbe tot eene vruchtbare beschouwing van het Avondmaal, er toch over den Doop maar zeer weinige zijn. De oorzaak dier onkunde echter ligt niet enkel of zelfs niet hoofdzakelijk daarin, of in het voor min geoefenden moeijelijke om de berigten aangaande den Doop in het N.V. verspreid, tot het geheel eener zuivere voorstelling te maken. Zij is een onderdeel eener verwaarloozing van de leerstellige kennis in de Gemeente. Men overdrijft de voorstelling te veel, dat het Evangelie geene dogmatiek is, en de heerschende smaak in leerredenen is althans niet die in het onderwijzend element, terwijl de Katechismus-predikatiën door velen nooit worden aangehoord, die toch wel degelijk aan Christelijke onderwijzing behoefte hebben. En wat den Doop in 't bijzonder betreft: zoo al, naar den wensch der Synode van 1817, hier en daar nu en dan Doopredenen gehouden worden, zal het wel doorgaans zijn in die Godsdienst-oefeningen in welke de Doop bijna bij uitsluiting wordt bediend: die des namiddags. Bij de Voorbereiding tot het Avondmaal wordt viermalen in het jaar nu iets meer dan iets minder, maar altijd toch iets gezegd over de beteekenis, enz. dier plegtigheid - 't ware te wenschen dat het, al ware 't slechts een paar malen in het jaar, ook voor den Doop opzettelijk geschiedde des voormiddags, liefst dan met bijvoeging van het toedienen des teekens zelven. Doch dit in het voorbijgaan. Wij deelen de overtuiging van den Schrijver, en houden het er daarom voor, dat hij met dit boekje een nuttig werk gedaan heeft. Er moesten in elke Gemeente eenige exemplaren van zijn, om aan ouders, die een kind ten doop brengen, gegeven te worden; niet ten geschenke, want dat zou te veel kosten, maar voor eenigen tijd ter lezing. Er moest eigenlijk, dunkt ons, bij elke Gemeente, voor de mingegoeden vooral, eene Godsdienstige leesbibliotheek zijn. Dat zou veel nut kunnen doen. Het boekje getuigt van een helder inzigt in de Evangeliewaarheid. Op de afzonderlijke gedeelten hebben wij weinig aan te merken. Dat de Doop is ingesteld tot een voortdurend gebruik in de Christelijke Kerk, ook voor kinderen van Christen-ouders, en niet enkel voor hen die van buiten in de gemeenschap der Gemeente komen, wordt ondersteld, doch meer ook niet. Een afdoend betoog er van is nog niet | |
[pagina 174]
| |
geleverd; zelfs niet in de veelzijds voortreffelijke Verhandeling van van hengelGa naar voetnoot(1). Maar in een zoo populair stukje als dit was er de plaats ook niet voor. Neemt men echter het algemeene gevoelen aan, dat de Doop ook voor hen geldt die in een Christenland uit Christen-ouders zijn geboren, dan mogt wel meer klem hierop gelegd zijn, dat het eene zonderlinge houding heeft, als men, door den Doop tot de volwassenheid uit te stellen, de kinderen als kweekelingen der Gemeente buiten haren schoot plaatst. Dit is, in ons oog, het krachtigste argument voor den kinderdoop. Brenge dit stukje het zijne toe om verlichte Evangelische denkbeelden over den Doop te verspreiden! |
|