was het schoon over een ontslapen leeraar te spreken, in verband met het woord des Heeren: ‘Waar ik ben, aldaar zal ook mijn dienaar zijn’.
Het beloop der rede is: dat zij deze belofte des Heeren voorstelt als eene rijke vertroosting voor den Christen bij het verlies van dierbare betrekkingen, als hij vraagt: aan wie zij dat zijn met christus verspreekt? - waar de gelukkige zal wezen op wien zij toepasselijk is? en op welken grond de zekerheid harer vervulling mag worden verwacht? De Spreker stelt dan die belofte voor als vertroostend, ook voor de Christelijke Gemeente bij het verlies van eenen geliefden leeraar; waarbij hij den ontslapene gedenkt, en met een woord van toepassing eindigt.
Als 't niet onbescheiden is op zulk een gelegenheidsstuk aanmerkingen te maken, veroorloven wij er ons twee. Het hinderde ons in eene Hollandsche rede op Germanismen te stuiten. Eerst op het woord ‘omgeving’; maar nog meer hinderde ons de uitdrukking, wier vreemdheid zeker reeds aan niemand onzer lezers zal zijn ontgaan: ‘aan wie zij dat zijn met christus verspreekt’.
Op dezelfde bladzijde staat ook een zeer duistere volzin: ‘Het dienen van christus bestaat immers niet bij uitzondering in het vervullen van eene bepaalde taak, maar in het zoeken van het koningrijk Gods in geloof, hoop en liefde, in het vertrouwen op de barmhartigheid des Ongezienen, die verzekerd wordt in zijnen eeniggeborenen, en in aan dat vertrouwen toe te voegen heiligmaking, matigheid, en godzaligheid.’
Deze opmerkingen mogen den Heer glasius overtuigen, dat wij zijne rede oplettend gelezen hebben. Moge zij veel nuts gesticht hebben in de Gemeente!