verder door mondeling onderrigt te doen bekwamen. De Heer vriend maakt deze opmerking niet, doch zoo ergens, dan ware zij hier op hare plaats geweest. Ieder toch die een Zweed heeft hooren spreken, weet hoe moeijelijk het is, zich eene juiste uitspraak, vooral wat de Italiaansch-zangerige accentuatie (zie bl. 7) betreft, eigen te maken. Als de leerling ál de gegeven regels in het hoofd heeft, en ze op zijne manier weet toe te passen, zal 't nog tien tegen één zijn, dat hij bijkans geen woord zal verstaan wanneer hij een Zweed hoort spreken.
Aanm. 2. Bl. 12, onderaan, had nog wel eenigzins uitgebreid mogen worden.
Op bl. 32, r. 4, staat: ‘De tweede (vervoeging gaat in het supinum uit) op t met eenen voorafgaanden medeklinker’. Hierbij had dienen gevoegd te worden: en vormt dan slechts ééne lettergreep.
Van veel nut achten wij de Opstellen ter vertaling, zoodat wij die met nog eenige vermeerderd hadden gewenscht.
Het werk munt overigens uit door beknoptheid en volledigheid. Dit neemt evenwel niet weg, dat wij ongaarne eenige eigenheden der Zweedsche taal daarin missen. Wij maken den Bewerker daar aandachtig op, om er bij een herdruk aan te denken.
Zoo hadden wij aan het slot van het Hoofdstuk over de afleiding gaarne de aanmerking gevonden: dat de Zweedsche taal geene eigenlijke dimunitiven heeft, maar daarin voorziet door bijvoeging bij het substantief van de woordjes: lille, lilla, liten, litet, smo, enz.
Bij de verklaring der woordjes: ja, jo, ju, had gevoegd kunnen worden: dat er, vooral in de conversatie-taal, woorden zijn die eene ontkennende of bevestigende beteekenis hebben, naar mate ze vóór- of achteraan in den volzin geplaatst worden, b.v.: Verkligen jag känner honom = Jag känner honom verkligen icke; sannerligen jag vet det = jag vet det sannerligen ej.
En meer dergelijken, die wij den Heer vriend niet behoeven aan te wijzen.