In de vier-en-dertigste Afdeeling worden de naaste gevolgen der opwekking van lazarus overwogen. Wij deelen niet in het gevoelen des Schrijvers, dat dit feit geen indruk op hen zou gemaakt hebben, die tot de Farizeën gingen, om dezen mede te deelen wat de Heer te Bethanië verrigt had. Wij gelooven, integendeel, dat de indruk zeer sterk, maar een verkeerd werkende is geweest. Het kon ook niet anders. Waar de indruk voordeelig was, moest het geloof worden opgewekt; waar dit niet het geval was, moest het ongeloof huiveren voor de gevolgen. Evenmin kunnen wij ons vereenigen met des S. gevoelen over de beweegredenen der aanbrengers om zich tot de leden van het Sanhedrin te vervoegen. Wij houden 't er voor, dat zij de regering wilden dwingen om beslissende en afdoende maatregelen te nemen. Ook hadden wij gewenscht dat de S. dieper in 't gemoed der Sadduceën ware gedrongen: dan zou 't beter zijn uitgekomen hoe hier het Sadduceïsme over het Farizeïsme triomfeerde. Trouwens, het eerste ware onherstelbaar verloren geweest, wanneer de opwekking van lazarus als een feit ware erkend geworden. Juist dáárom schijnen de Farizeesche leden van den Hoogen Raad geweifeld te hebben, of zij hunnen bijval konden geven aan maatregelen van geweld tegen jezus. De sluwheid van den Sadduceeschen Opperpriester bragt het punt van beraad op politiek terrein over, en dit alleen besliste.
De laatste Afdeelingen bevatten de laatste dagen van jezus openbaar leven, zoo als die bij johannes geboekt staan. De vijf-en-dertigste Afdeeling geeft een praktisch zedelijk vertoog, naar aanleiding van jezus' zalving te Bethanië door maria. Wij kunnen niet ontveinzen dat wij ons hier eenigzins teleurgesteld gevoeld hebben. Met te groote verwachting hadden wij verlangd te zien hoe de rijkbegaafde man, die zoo diepe blikken in het hart kon werpen, eene zielkundige schets zou geven van den rampzaligen jonger, dien hier 't masker ontnomen wordt.
De zes-en-dertigste tot de acht-en-dertigste Afdeelingen betreffen jezus' optogt naar Jeruzalem; de naar Hem begeerige Grieken, en Zijne laatste openbare rede, joh. xii: 37-50.
Daarmede eindigt het Tweede Deel. Wij zien verlangend uit naar de beschouwing van des Heeren laatste tafelgesprek, dat in de geschiedenis alleen staat; zelfs niet geëvenaard wordt