is. Eere zij den Uitgever voor deze verbetering, die, zeer mogelijk, het bedrag zijner uitgaven kan hebben vermeerderd. Wij gelooven echter ook, dat zij naar verdienste zal worden gewaardeerd, en in een nog ruimer debiet van het fraaije, nu geheel Nederlandsche prachtwerkjen goede vruchten zal dragen.
De beroemde Redactrice heeft zich ditmaal in veler medewerking mogen verheugen. Om 't gehalte van den letterkundigen inhoud te doen kennen, kunnen wij enkel namen noemen. De Jaargang bevat bijdragen in proza, van de Redactrice en de nog zeer jeugdige maria hertzveld, en van de Heeren donkersloot, cremer en broers. De poëtische bijdragen zijn van de insgelijks jeugdige estella hertzveld en van de Heeren beeloo, beets, van den bergh (s.j.), didymus, van duyse, de kanter, koenen, schimmel, wijsman, tatum zubli en van zeggelen. Twee ongenoemden w.h. en.....s. droegen mede bij, de eene in poëzij, de andere in proza. Bovendien prijkt het boekjen met eenige weinige maar als gewoonlijk zeer fraaije verzen van den grijzen puikdichter tollens: eene korte maar veelomvattende heilbede, waarschijnlijk voor de Redactrice; doch door haar, aan 't slot des kleinen Voorberigts, edelmoedig ook aan de ‘Lieve Lezeressen’ toegeëigend. Wij zeggen er ‘amen!’ op, en doen hulde aan het velerlei schoons en goeds, ten deele ook verhevens, dat hier wordt aangeboden.
Het bandjen is prachtig en vol smaak, en de druk en 't papier zijn als gewoonlijk. Naar ons gevoelen is deze Jaargang een der schoonste en belangrijkste van dit reeds bejaarde, maar altijd behagelijke boekjen.
No. 2. Voor de eerste maal verscheen dit jaarwerkjen in 1854, onder den enkelen titel ‘Cadsandria’; doch de Redactie (de Heeren j.h. van dale, j. jobse en g.p. roos) verklaarde zich bereid om er een ‘Zeeuwsch-Vlaamsch-Jaarboekje’ van te maken, als dat aan ‘de overzijde des Braakmans’ werd gewenscht. De aanleg en inhoud van 't goedkoope boekjen waren allezins geschikt om er ook dáár sympathie voor op te wekken, en dat het dit werkelijk gedaan heeft, bewijzen de titel des tweeden Jaargangs en 't vermeerderd getal van medewerkers. Uit het Voorberigt, nu alleen door den Heer van dale geteekend, blijkt niet of het Jaarboekjen ‘Zeeland’ daardoor heeft opgehouden te bestaan. - Wij hebben in ons laatstvorig Nommer onze gedachten over de Gewestelijke Jaarboekjens gezegd, en onze denkwijze over dit kan, wat het beginsel en doel der uitgave betreft, niet anders zijn, dan we toen hebben uitgesproken. Als wij hier lezen: ‘Gewestgenooten! - werkt alle mede om een Jaarboekje in stand te houden, dat - - door Gewestgenooten zaâmgesteld, bij voorkeur voor u is geschreven’ - dan doet ons dat pijnlijk aan. Er ademt daaruit een geest van oud-provincialisme, van afzondering, van afscheiding, die ten eenenmale strijdt met onze begrippen van eendragt, eenheid en onderlinge gelijkschatting, zoo als we die wenschen tusschen Landgenooten, verbroederd