Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1855

[p. 59]

De Bijbel ten gebruike van Kinderen, bewerkt door S. van Dissel,Rust. Pred. te Leyden. Onder medewerking van C.S. Adama van Scheltema,Predikant te Amsterdam. Te Leyden, bij D.J. Couvée. 1854. In kl. 8vo. 752 bl. ƒ 6-

Wij hebben de beide Bewerkers op hunnen overal niet even gemakkelijken weg gevolgd, en de lezing tot aan 't einde volbragt. Het werk ligt nu voltooid voor ons. Vroeger hebben wij onze meening over den aard en aanleg er van vrijmoedig doen kennen. De lezing van 't geheel heeft onzen eersten min gunstigen dunk over de bekortingen, zoo als die hier zijn aangebragt, gewijzigd en tot eene meer gunstige stemming gebragt.

De Profetische Schriften, bekort gelijk zij hier zijn, zouden, indien zij afzonderlijk werden uitgegeven, den titel mogen dragen van: ‘Bloemlezing van Hebreeuwsche poëzij, voor kinderen.’ De kernplaatsen en bijzonderlijk de Messiaansche blikken in het Godsrijk zijn behouden.

Bij de Evangeliën is eene andere wijze van handelen gevolgd dan bij de gelijkluidende verhalen der Israëlitische geschiedenis in de Boeken van samuël, de Koningen en de Chroniken. Hier hebben de Verzamelaars de gelijkluidende plaatsen zamengetrokken. Bij de Evangeliën hebben zij het eerste en vierde bijna geheel, het tweede en derde bij uittreksels geleverd. Het is waar, de harmoniën in de Evangeliën zijn aan tegenspraak onderhevig, waarvoor men in 't zamentrekken der gelijkluidende plaatsen in de bovengenoemde Oud-Testamentische Schriften niet te vreezen heeft. Misschien zijn de Bewerkers voor de moeite of voor de mogelijke aanmerkingen teruggedeinsd. Dit laatste kunnen wij haast niet denken, omdat zij toonen elke billijke aanmerking op prijs te stellen, en eene humane kritiek zich geene onbillijke veroorlooft. Wij hebben vroeger onze bedenkingen geuit, en dat de Uitgever het vervolg gezonden heeft, getuigt dat de daarbij belanghebbenden er niet door gekrenkt zijn geworden. Hetgeen ons in de aanmerkingen aan den voet der bladzijden reden tot bedenkingen gaf, hebben wij niet weder aangetroffen, en nu laten wij het zoeken naar stof tot veroordeelende aanmerkingen gaarne aan anderen over. Wij oordeelen ook niet verder over de keuze van hetgeen de

[p. 60]

Bewerkers hebben gemeend te moeten weglaten; want wij kunnen hun toestemmen, als zij zeggen: ‘Bij het beoordeelen van het geleverde, bedenke echter ieder, dat onze taak veel moeijelijker was, dan zij oppervlakkig schijnen kan, en dat, was het reeds niet altijd gemakkelijk slechts twee inzigten tot één te voegen bij een werk als het voltooide, er in de bijzonderheden al ligt zoo veel wenschen en aanmerkingen als lezers zullen zijn. Men beschouwe ons werk als een geheel, en geloove onze verzekering, dat wij met gemoedelijke naauwgezetheid hebben zaâmvergaderd, wat wij voor jeugdigen leeftijd nuttig, en tot opwekking van later getrouw en geloovig Bijbelgebruik, belangrijk rekenden.’

De inhoudsopgave is juist en doelmatig. Een wèl uitgevoerd plaatje, van elders overgenomen, versiert het werk, en de Uitgever heeft voor eene goede typographische uitvoering gezorgd.

Wij vereenigen ons van harte met de waardige Verzamelaars, als zij in het Naschrift biddend zeggen: ‘De Heer bekroone onze met het oog op Hem aangevangene en voortgezette poging, en doe haar ten zegen zijn voor het opkomend geslacht, zoo wel nu als vooral op dien lateren leeftijd van verzoeking en strijd, wanneer de jongeling alleen door het te houden naar Gods Woord, zijn pad zuiver en zijn hart in vrede bewaren kan.’

s.