Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1855
(1855)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij1. Almanak voor Hollandsche Blijgeestigen, voor het Jaar 1855. Met Platen. Te Schoonhoven bij S.E. van Nooten. 176 bl.
| |
[pagina 51]
| |
Lansieren, en de Parodie: De Boodschap naar de Amsterdamsche Pijp-gazfabriek loopt wel een wulpsch draadje, dat niet ieder zal behagen; maar 't is een harde zaak aardige stukjes dáárom af te wijzen, wanneer ze niet volstrekt aanstootelijk zijn. Het eerste van den Heer binger: Daar rijden de fiere Lansieren
Bij 't schetterend horengetoet,
Bij 't snuiven der schuimende dieren,
In zwierigen, golvenden stoet.
Daar rijden de slanke Lansieren.
Wat kleedt hun het keurslijfjen goed;
Het lijkt wel of een der Ofcieren
Bij 't middeltjen doorknakken moet.
is zéér aardîg en puntig van bouw. 't Parodiëren van meesterstukken zal, hopen wij, geene navolging vinden. Doch wij zouden in bijzonderheden komen, en daartoe ontbreekt ons zoo wel tijd als ruimte. Enkele zéér kluchtige stukjes willen we toch in 't voorbijgaan noemen: de Elegie eener Modemaakster, van dercksen; de verkeerde Wereld, van van buuren, en de Bakers-nachtwake van van zeggelen. We zouden echter onbillijk zijn als we niet den ganschen inhoud prezen: met uitzondering van een paar klenigheden; maar vooral van 't langdradige, waterige, zoogenaamde huisselijk tafereel: de twee Kalfskoppen of de mislukte Verzoening. Zulke mislukte kalfskoppen-rijmelarij moest in een boekje, dat den geestigen van zeggelen tot Redacteur heeft niet worden geplaatst. De steendrukplaatjes zijn geestig. Piquant en waar zingt didymus, en dit strekke tot een staaltje van de proeven diens kernvollen Dichters in het luimige genre: We zaten om de tafel,
We koutten veel en lang,
We banketteerden in 't honderd,
En zwetsten van zelfbedwang.
We klaagden hoogst eenstemmig,
Dat op het levensfestijn,
De verzen nog immer vol rozen,
De visschen vol graten zijn.
We klonken en schonken en dronken,
De neuzen purperrood,
En dankten den goeden Hemel,
Ten slotte voor 't daaglijksch brood.
| |
[pagina 52]
| |
Jammer dat de drukletter der verzen zoo klein is. Voor zwakke gezigten zijn ze moeijelijk te lezen. Maar ieder die goede oogen heeft en van blijgeestigheid houdt, koope het boekje gerust.
No. 2 is uit- en inwendig fraai en aanlokkelijk. De band is prachtig, en als men 't boekje openslaat rust het oog dadelijk met welgevallen op eene fraaije lithographie: de Landverhuizers. Dan zoekt men onwillekeurig naar de drie andere lithographiën, en allen zijn van den geestigen h.f.c. ten kate. De groepen zijn uitmuntend opgevat, fiks geteekend en verdienstelijk gedrukt. Evenzoo verdienstelijk is de typographische uitvoering. Alles draagt blijken van de zorg en goeden smaak des uitgevers zoowel als van de redactie. De kalender vooral is smaakvol ingerigt en sierlijk gedrukt. Bij elke maand vindt men iets aardigs of geestigs uit werken van ontslapen Dichters. Wij juichen dat toe; want over het algemeen zijn ze den volke geheel onbekend. Dan volgt de inhoud die voor het grootste gedeelte uit proza bestaat. De Heeren vissering, sels, sipkes, schimmel en een ongenoemde, leverden verdienstelijke prozastukken, die, 't eene meer 't andere minder, aan de bestemming van het boekje beantwoorden. In poëzij (de stukken verdienen dien naam) vindt men bijdragen van de Heeren van beers, van den bergh (s.j.), binger, van den broek, van deventer, didymus, hofdijk, sels, schimmel, sipkes en van zeggelen. Elk der gedichten op zich-zelven is fraai; doch we zouden haast zeggen dat de twee stuks van den begaafden van beers zich hier niet op hunne plaats bevinden. Wat die uitmuntende maar óvergevoelige, zwaarmoedige Zanger, die zich-zelven op bl. 181 schetst, Studiën van het werklijk leven noemt, zijn, dunkt ons, studiën van een denkbeeldig leven vol van droevige verschijnselen, waarvan de treurige voorstelling voor ons volk niet geschikt is. Het is waar, zoo als de Dichter ten slotte aan zijne hendrika zegt, dat, in alle duisternis, foltering en ramp van 't leven, de liefde (eener vrouw) licht, troost en redding is; maar boven deze is er toch nog iets beters, zekerders en krachtdadigers: dat is het kinderlijk vertrouwen van den verlichten Christen op en in de alwijze, vaderlijke Voorzienigheid Gods: dat hem belet te vertwijfelen, en Gode niet doet vragen: wáár is uitkomst of | |
[pagina 53]
| |
verzachting? - maar hem doet wéten, dat er bij God uitkomst of verzachting altijd en in alle omstandigheden te vinden is. - In de verzen op bl. 182: om mildering te brengen in zijn lot
Doet u in 't eind de hand veur 't voorhoofd slagen.
is dunkt ons geen zin, en ook geen aannemelijke taal of stijl. De gezonde poëzij van hofdijk, didymus, schimmel, j. v.d. en van zeggelen steekt hier allergunstigst tegen deze ziekelijke van den Belgischen Zanger af. Vroeg men ons met welke bijdrage wij 't meest zijn ingenomen, dan zouden we in staat zijn binger's dienstmeisjen te noemen, dat ontevreden is met haren staat en op de allerkluchtigste wijze vertelt waaróm; maar ten slotte waarschijnlijk van haren vrijer 't verstandig antwoord krijgt. - - hoe dom, me waarde!
Het groot en klein is eender voor God,
We helpen malkaêr op aarde!
Wees lijdzaam, braaf en blijf wie je bent.
Dat spaart je veel angst en huilen.
De zorg van 't volk is óns niet bekend.
Ik weet er, die gaarne ruilen.
Wiens woordjen ik breek -
Diens woordjen ik spreek!
Kind! dien maar, dan woon je en eet je
En je kleedt je’ enz'
Wij achten 't onnoodig dit fraaije boekje nog meer aan te bevelen.
No. 3. 't Ligt mogelijk aan óns maar wij begrijpen niet waarom er jaarboekjes zijn die Geldersche, Friesche of andere Gewestelijke Volks-Almanakken heeten, wanneer hun inhoud geschreven is in het Hollandsch, den hoofdtak van ons Nederduitsch, de alom gangbare boekentaal. Worden ze uitgegeven om verzamelingen uit te maken van historische opstellen betreffende 't gewest waarin de uitgave geschiedt? - Maar die opstellen beslaan slechts een klein gedeelte van den inhoud, en zijn toch niet zóó bijzonder voor de geheele bevolking van het gewest belangrijk, dat ieder daar blijde zal zijn als hij die in zijn Almanak bezit. Eene herinnering b.v. aan de oude vestingwerken van Arnhem, of eene vlugtige schets van | |
[pagina 54]
| |
't leven en de werken van een vóór honderd of meer jaren overleden, weinig beroemde kunstenaar of kunstenares, kan voor den Schrijver der herinnering of schets, en voor eenige geschiedvorschers als hij waarde hebben; maar welke waarde kunnen ze hebben voor 't volk: dat, onder den indruk van den duren tijd en der gruwelen en kansen van eenen oorlog die geheel Europa bedreigt, aan geheel wat anders denkt? - Of worden ze uitgegeven omdat men in sommige gewesten meent boven andere gewesten tijdelijk met méér of aanzienlijker Geleerden, en Schrijvers en Dichters bedeeld te zijn, en tot het jaarlijks vullen van een Almanak met geleerde of onderhoudende lectuur geen hulp van elders noodig te hebben? - Dat ware, dunkt ons, bekrompen, onstaatkundig en weinig nationaal. Wij gelooven dat er maar in één geval reden kan bestaan om een Jaarboekje aan eenig gewest toe te eigenen; namelijk: wanneer 't geheel of voor een goed gedeelte geschreven wordt in een dialect dat niet algemeen bekend is, en aan welks ontcijfering niet ieder gaarne zijn tijd zou willen besteden. In dat geval is de titel eene waarschuwing voor ieder om toe te zien éér hij koopt: of hij het boekje kan lezen en verstaan. Er komen echter maar zelden zulke stukken in voor. Ook in dezen Jaargang van den Gelderschen Volks-Almanak zijn maar weinig bladzijden in Geldersch dialect, dat trouwens voor een ieder tamelijk verstaanbaar isGa naar voetnoot(1). Waartoe dan de uitgave van die Provinciale Volks-Almanakken? - Riekt ze niet naar het oude Provincialisme? Naar de oude | |
[pagina 55]
| |
zelfstandigheid en souvereiniteit der gewesten? Naar 't oude geloof der bewoners van elk gewest aan meerderheid óf in rijkdom, óf in moed, óf in trouw, óf in rondheid? Naar den naijver en de jaloezij die zulk een geloof noodwendig baart? Wij vragen onwillekeurig: moet ons klein volkje dan immer verdeeld blijven in zoo vele nog kleinere volkjens als 't Land gewesten telt? - Wanneer wij ook bedenken dat de geschiedkundige stukken waarmede de Geldersche Volks-Almanak voor 1855 ten deele gevuld is, voor de menigte des volks niet veel beteekenen, en eigenlijk te huis behooren in des Uitgevers belangrijk werk: Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, en dat de overige stukken van den inhoud zoo zeer óf leerzam óf vermakelijk kunnen zijn niet alleen voor Gelderlands bewoners, maar voor geheel het Nederlandsche volk, dan doet het te meer ons leed dat de Jaargang niet wat dunner is, en dat het boekje onder een titel verschijnt, die, behalve dat hij aan 't oude Provincialisme doet denken, de lezing er van als monopoliseert voor een enkel gewest. Dit onderwerpende aan het beraad des geachten Uitgevers, doen wij alle hulde aan zijne zorgen, aan de belangrijkheid van dezen Jaargang, en aan de verdienste van elk stuk, 't zij proza of poëzij, dat er in voorkomt. Wij zullen noch kunnen in bijzonderheden komen; maar willen toch niet verzwijgen dat we dezen Almanak voor 1855 met ongeméén veel genoegen hebben gelezen, en dat hij als Volks-Almanak, naar ons oordeel, althans ditmaal, de kroon spant, in waarde en geschiktheid van inhoud zoowel als in omvang. De voornaamste prozastukken zijn van de Heeren cremer, donkersloot, middelbeek, de jongh, nijhoff (i.a. en p.) en den niet genoemden maar wel bekenden Oude Heer smits. In poëzij of dichtmaat vindt men bijdragen van van den bergh (s.j.), gewin, jonckers, van lohuizen, quack, römer, staal jr. en van zeggelen. Wij wenschen dit alleraangenaamste boekje, ook buiten Gelderland, een ruim debiet.
No. 4. Het gezegde bij No. 3, omtrent het gewestelijke is ook op dezen Almanak toepasselijk, doch in mindere mate; wijl een paar gedichten, waarbij eene vertaling van ter haars fraaije romance Huibert en Klaartje, hier voorkomèn in 't | |
[pagina 56]
| |
boerenfriesch, dat buiten Friesland slechts voor weinig lezers verstaanbaar is. Als Volks-Almanak kunnen we 't boekje niet aanprijzen, omdat het niet voldoet aan 't geen wij van een Volksboek verwachten. In zulk een boek of boekje, meenen wij, moeten aan het volk opstellen worden aangeboden, die berekend zijn om 't verstand te verlichten, de zeden te verbeteren, godsvrucht en vaderlandsmin, nationaliteit, en liefde voor wet en orde aan te kweeken, en door gepaste mededeelingen en wijze raadgevingen, zoo veel mogelijk ieder behulpzaam te wezen tot vermeerdering van zijne stoffelijke welvaart. Buiten nog twee gedichtjens: bij het einde van den winter en aan de maan, waaruit niets te leeren valt, bestaat het werkje geheel uit geschied- en taalkundige bijdragen van de Heeren telting, de haan hettema, wassenbergh, baerdt van sminia, halbertsma, posthumus en een ongenoemde, die zich E. teekent. Dat ze als zoodanig (ieder op zich-zelve; want plan of verband is er niet merkbaar) verdienstelijk en belangrijk zijn, behoeft wel niet verzekerd te worden; wij doen er, in zoo ver, ook alle hulde aan; maar in een Volks-Almanak zijn ze, naar ons gevoelen, niet op hunne plaats.
No. 5 voldoet beter aan zijne bestemming. In den kalender worden de verschillende markten aangewezen, en de geheele inhoud bestaat uit regelen, wenken en recepten, die den veehouder of landbouwer kunnen baten, tot vermeerdering of verbetering van zijnen veestapel of zijner producten, tot wering van ziekten of bederf, tot verdelging van ongedierte, tot uitbreiding in 't algemeen van de bekendheid met zijn vak, in verband met de uitvindingen en den vooruitgang elders. Wij zullen onze lezers niet vermoeijen met een nadruk van de tafel, op welke een vijftigtal opschriften staan, die den inhoud van even zoo vele artikelen aanwijzen; maar wij gelooven aan elken landbouwer en veehouder dezen Almanak met gerustheid te kunnen aanbevelen: elk hunner zal er waarschijnlijk wel iets in vinden, dat meer waard is dan de geringe prijs, en den tijd aan de lezing besteed dubbel vergoedt. |
|