hedendaagschen schrijftrant op slag wist te komen. De gesprekken zijn doorgaans vrij stekelig en meer spijtig dan piquant; en die gesprekken, veelal van onbeduidende personen, nemen de plaats in waarop de feiten, die de geschiedenis zoo ruimschoots geeft, moesten aanschouwelijk gemaakt worden; maar de Schrijver vergenoegt zich met ons die kortelijk te zeggen, terwijl hij zijne verbeelding wijdt aan de bijzaken. Zoo laat hij de fraaiste en echte steenen, die zijn gebouw hadden moeten sieren, ongebruikt liggen, of geeft ze eene onaanzienlijke plaats, terwijl hij ze door zijn eigen maaksel maskeert en betimmert. Wij missen hier wat wij in zoo menig historischen roman vergeefs zoeken: het eigenlijk leven in de geschiedenis, het met smaak rangschikken van het gegevene, het beheerschen van het onderwerp, en de kunst van voorstelling: die het licht dáár aanbrengt waar het vallen moet; dáár mindert waar het matter mag zijn; en het donker bezigt om eenheid, orde en relief te geven aan de tafereelen.
Geheele Hoofdstukken zijn er waarin hoegenaamd niets plastisch voorkomt, en onaangenaam zijn de langwijlige opschriften, die den lezer alle verrassing onmogelijk maken, door hem vooraf te melden wat hij zal vernemen. Onhandig zijn betuigingen als op (bl. 39): ‘...sprak de jongeling door den doctor floris genoemd, en welken naam wij hem zullen behouden laten, tot de tijd daar is om den lezer meer van dezen, een der helden (?) van ons verhaal mede te deelen.’ De Schrijver dweept met het woord ‘held’, ofschoon floris meer een bloemzoet, dan een heldhaftig jongeling is. Het is waar: hij heeft tweemaal de Jonkvrouw van sonnevelt gered, als zij (beide malen door paarden) in gevaar was, maar hij laat zijn vriend, beschermer en weldoener doreslaer in zijn bijzijn vermoorden, zonder een zweem van ridderlijke edelmoedigheid. Floris moge nu honderdmaal ‘de held van ons verhaal’ heeten, en tienmaal jonge dames uit het gedrang helpen: de jongeling die op een enkel woordje van den kastelein uit de Zwaan zich schuil houdt, als hij zijn vriend, dien hij onschuldig gelooft, ziet vermoorden - is een flaauwe knaap. De Schrijver had hem dat tooneel niet moeten laten bijwonen, en heeft bitter weinig partij van dit voorval getrokken, als ook van al wat met den dood des Konings