Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1855
(1855)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 43]
| |
zwaar met behoeftigen belast, heeft een werkhuis, dat bestemd is hun arbeid en brood te verschaffen. De Schrijfster, die in 't geven ‘genot vindt’, bezocht deze inrigting en gaf er aan zoo veel zij vermogt; maar, hoewel te véél misschien voor haar vermogen, 't was te weinig voor haar gevoel: ‘eene der goudaderen, die in andere gewesten zoo mild schijnen te vloeijen’, wenschte zij te bezitten, om véél méér; ja, om zóó veel te kunnen geven als 't bestuur van 't werkhuis noodig heeft, dat het moeijelijke vraagstuk moet oplossen: hoe een groot aantal menschen te onderhouden is met kleine middelen? - Deze edele zucht om aan zulk eene nuttige instelling nog méér te geven, bragt haar tot het liefdadig besluit om de ‘Twee Novellen’ voor het werkhuis te doen drukken, en zij geeft die met de stille hoop, dat het werkhuis daardoor aanmerkelijk zal worden bevoordeeld. Die hoop, vertrouwt zij, is niet geheel zonder grond; want zij wendt zich met haar boekje tot het geheele publiek, en Leyden heeft, als Akademiestad, eene algemeene bekendheid, en in alle oorden van het Vaderland voedsterzonen, die er met liefde aan blijven denken. Vele aanzienlijke of wèlgezeten mannen hebben er de gelukkigste jaren hunner jeugd doorgebragt, en zijn met een verrijkten geest en zoete herinneringen vertrokken. Zij hoopt vooral op hen, en gelooft zich niet te bedriegen als zij zich voorstelt, dat menig oud Leydsch student, ter liefde van dat zoet verleden, gaarne, om het doel, de kleinigheid zal uitgeven die het boekje kost, ten einde 't op de boeken-étagère zijner gade of dochter te plaatsen. Het zou, dunkt ons, goed zijn geweest als dat oogmerk der uitgave ook op den titel, of in een klein voorberigt ware uitgedrukt: dan had het boekje dat blijk van zijne weldadige bestemming als aan 't voorhoofd gedragen; het Prospectus, nu los er bij gevoegd, gaat zoo ligt verloren. Hoe dit zij, wij kunnen het werkje in alle opzigten met gerustheid aanprijzen. Zoo edel als de bestemming is, zoo lofwaardig is de bewerking van den inhoud. Men vindt hier twee kleine verhalen: ‘De oude en de jonge Heer West’, en: ‘Een Dorpspredikant’. Zij zullen beide met véél genoegen gelezen worden. Niet dat men hier iets grappigs vindt; maar wie zou 't er ook zoeken: de geest en de trant en stijl der gevoelige Schrijfster zijn uit ‘De Schoonzusters’, ‘Coquetterie’ en andere harer werken algemeen | |
[pagina 44]
| |
bekend. Het genoegen ligt in de schijnbare ongezochtheid van hetgeen zij verhaalt, in het belangrijke der handeling, en in de deelneming die zij voor hare personen weet in te boezemen. Wij zullen omtrent den loop der verhalen niets zeggen, opdat ze voor elk het waas der nieuwheid behouden. Zij zijn bovenal voor lezeressen bestemd, en betreffen beide de zelfbeheersching: door haar te verwaarloozen bereidt zich de schatrijke, maar wantrouwende constance haller een niet benijdenswaardig lot, en door haar te beoefenen redt de Dorpspredikant herbert, met zelfopoffering, de rust van een aanzienlijk gezin. Men zal niet verwachten dat wij drukfouten zoeken in een geschenk van Christelijke liefde aan eene instelling tot bestrijding van armoede en zedeloosheid. De weinige stoffe er toe is aan den Corrector te wijten. Wij brengen der geachte Schrijfster enkel hulde en lof toe, met den wensch, dat inderdaad de belangstelling in het werkhuis te Leyden, opgewekt door dit haar niet onaanzienlijk geschenk, velen deze ‘Twee Novellen’ moge doen koopen, opdat het edel oogmerk der uitgave bereikt worde. Daartoe zij 't ook bij het groot aantal Leesgezelschappen, als een zeer verdienstelijk werk en een werk van liefde tevens, met nadruk aanbevolen. |
|