| |
De Scheikunde toegepast op het dagelijksch leven en de Nijverheid, door Dr. Adolf Duflos,Buitengewoon Hoogleeraar in de Scheikunde aan de Hoogeschool te Breslau. Uit het Hoogduitsch vertaald door J.W. Giltay.Eerste Deel. Grondbeginselen der onbewerktuigde Scheikunde. Met 135 houtsneê-figuren. Te Dordrecht, bij J. Giltay. 1854. In gr. 8vo. 210 bl. ƒ 2-25.
Niet zonder belangstelling ontvingen wij het hierboven aangekondigde werk van Dr. a. duflos, door onzen landgenoot den Heer j.w. giltay in het Hollandsch overgebragt. Elke arbeid toch, die kan medewerken om eene wetenschap als de scheikunde, wier rijkdom in toepassingen dagelijks toeneemt, te verspreiden, moet welkom zijn, en als dan het goede dat zoodanig werk aanbiedt, verkrijgbaar wordt gesteld zelfs voor velen onzer landgenooten die met vreemde talen niet of minder goed vertrouwd zijn, dan wordt het eene aanwinst in de schatkamer onzer wetenschappelijke litteratuur; wanneer immers de bewerking aan het doel des Schrijvers, aan de behoefte des tijds, en aan het standpunt waarop de scheikunde staat, behoorlijk beantwoordt, en de overzetting aan de eischen van onze moedertaal niet te kort doet.
Met het oog op den titel en op hetgeen door den Schrijver in de Voorrede gezegd wordt, namen wij het boek ter hand. De Schrijver zegt toch, dat zijn doel met de bewerking van
| |
| |
dit Eerste Deel der Scheikunde toegepast op het dagelijksch leven en de Nijverheid was, om zoo beknopt en geregeld mogelijk het belangrijkste voor het eerste onderrigt in de Scheikunde te vereenigen.
Wat nu den titel in verband tot den inhoud van het werk betreft, zullen wij eerst een juist oordeel kunnen vellen wanneer het werk in zijn geheel zal zijn verschenen; te meer omdat de Schrijver in een Derde Deel de behandeling der toegepaste Scheikunde aankondigt; doch wat het beknopt en geregeld vereenigen aangaat van het belangrijkste voor het eerste onderrigt in de scheikunde, hierover wenschen wij onze meening bescheiden doch openhartig te openbaren.
Niemand zal er aan twijfelen of de Schrijver zich in dit Eerste Deel op het beknopt vereenigen heeft toegelegd, wanneer hij ziet dat in 210 bladzijden het geheele gebied der inorganische scheikunde is doorloopen, en het laatste gedeelte of de derde Afdeeling uitsluitend aan het analytisch gedeelte is gewijd. Leest men het werk aandachtig door, dan overtuigt men zich met genoegen, dat de keuze van het belangrijkste met oordeel is geschied, en dat de opeenvolging der onderwerpen vrij geleidelijk is geregeld; zoodat men waarlijk tot het besluit komt, dat de Schrijver zijn doel in zoo verre heeft bereikt, dat hij een groot aantal kostbare waarheden, feiten en verschijnselen in een kleinen omvang heeft verzameld, die den beoefenaar der scheikunde van groote dienst kunnen zijn en hem in menig oogenblik ter hulpe kunnen komen. Eene enkele bedenking kwam er echter bij ons op, toen wij in de Voorrede lazen dat in dit werkje het belangrijkste zoo beknopt en geregeld mogelijk was vereenigd, voor het eerste onderrigt in de scheikunde. Wanneer wij toch nagaan, hoe veel moeite het den aanvangers in de scheikunde kost, zich de beginselen dezer wetenschap eigen te maken, en wat er al niet toe behoort om hen met het verstand in de zaken te doen indringen en hun voorstellingsvermogen te ontwikkelen, dan dunkt ons, kan het niet missen of dat beknopte moet voor hen minder geschikt zijn. Veel verklaren en met voorbeelden toelichten, veel redeneren om tot logische gevolgtrekking te kunnen komen, kan niet wel met dat beknopte gepaard gaan, en toch is dit redeneren voor den aanvanger het meest onmisbare in eene wetenschap, waarin de waarneming met de
| |
| |
redenering onafscheidelijk verbonden is. Was nu de bedoeling van den Schrijver, dat dit boek in de hand van een kundig man tot leiddraad bij zijn onderwijs kan strekken, dan hebben wij er vrede meê: de leerling zal het boek dan zeker met wit papier laten doorschieten, en vullen uit den mond des eermeesters aan wat om der beknoptheid wille werd teruggehouden. Voor eigen onderrigt of studie, dat wil zeggen, om er de wetenschap uit te leeren, komt het ons, om de aangevoerde redenen, minder geschikt voor, en zien wij liever de werken van graham otto, van pelouze en fremy, of zelfs van regnault in de handen onzer jongelingen. Doch wij vertrouwen gaarne dat de Schrijver dit laatste niet op het oog heeft gehad, en mogen dan ook niet meer van het boek vergen dan het bestemd was te geven; het behield in ons oog dan ook zijne eigendommelijke waarde, vooral omdat het aan het standpunt der wetenschap over het algemeen voldoet.
Geen menschelijk werk is echter volmaakt, en daar wij ter recensie geroepen zijn, houde de geachte Schrijver ons eenige aanmerkingen ten goede.
Op bl. 31 staat: ‘ijzer, b.v., komt nooit in de natuur op zich zelf voor, maar meestal geoxydeerd.’ Hier is de S. in volledige tegenspraak met de voornaamste geleerden, die, behalve in de meteoorsteenen, gedegen ijzer in Amerika laten voorkomen. (Zie berzelius, graham, pelouze, en anderen.)
Op bl. 51 maakt de S. melding van den hygrometer van daniëll, maar geen gewag van den psychrometer van august. Zoo er nu toch om der beknoptheid wille slechts één dier werktuigen beschreven moest worden, dan, dunkt ons, moest, om menige reden, het werktuig van august op den voorgrond geplaatst zijn.
Op bl. 76 vinden wij opgeteekend: dat het keukenzout in streng chemischen zin geen zout is. Wij gelooven niet dat de meening des Schrijvers en haar opgegevene grond algemeen weerklank kunnen vinden, zoo lang er geene afdoende reden bestaat om de verdeeling der zouten in amphiden en haloïden te verwerpen. Liever hadden wij daarom die meening te dezer plaatse gemist, om alle verwarring in het brein van den aanvanger te voorkomen, die bij de overige Schrijvers het keukenzout als het zout per excellentiam vindt opgegeven. Iets lager op dezelfde bladz. geeft de S. als halogenen op: Chloor,
| |
| |
Iodium en Bromium; maar te vergeefs zochten wij naar het Fluorium, en vroegen, welke reden de S. gehad moge hebben, om dezen zoutvormer, die zijne kracht in het fluorwaterstofzuur en zijne verbindingen met bases waarlijk voldoende openbaart, achterwege te laten, en dat wel te eerder, omdat zijn waterstofzuur in de techniek van toepassing is geworden.
Op bl. 90 vonden wij niet zonder eenige verwondering het waterstof-atoom door den S. als éénheid aangenomen, en bij de behandeling van verschillende atoomgetallen behouden. Niet dat wij den S. het regt betwisten om van de waterstof als eenheid gebruik te maken, maar wij begrepen niet goed waarom hij ons den last van het omwerken der getallen noodeloos op den hals joeg, want zoo min in Duitschland als hier of in Frankrijk maakt men van die eenheid algemeen gebruik, maar wel van de zuurstof als 100,000.
Op bl. 128 lazen wij: dat koolzure baryt en strontiaan zelfs bij de witte gloeihitte niet worden ontleed. Wij moeten hieromtrent met den Schrijver van gevoelen verschillen: reeds vóór het intreden der witte gloeihitte beginnen deze koolzure zouten hun koolzuur te verliezen.
Op bl. 172 maakt de Schrijver melding van verschillende scheikundige méthoden die bij het verkrijgen van zilver uit zijne ertsen worden in praktijk gebragt. Jammer, zeiden wij bij het lezen, dat hier, terwijl de S. er op uit is om het belangrijkste te verzamelen, geen gewag is gemaakt van de allerbelangrijkste méthode van augustin, door ziervogel gewijzigd, en sinds vier jaren te Freiburg in Saksen in werking.
De overbrenging van goede boeken in onze moedertaal heeft in het belang van velen zeker haar nut, vooral wanneer de vertaling duidelijk en in goed Hollandsch teruggeeft wat de S. bedoelde. Wanneer wij in aanmerking nemen hoe moeijelijk de klip der Germanismen vermeden wordt bij het overzetten van scheikundige werken uit de Duitsche in de Hollandsche taal, dan geven wij den Vertaler gaarne den lof die hem toekomt, met te verklaren: dat hij in zijne onderneming over het algemeen tamelijk wèl geslaagd is. Hij houde ons echter ten goede, dat wij hem, vooral ook met het oog op hetgeen nog volgen moet, op eenige onnaauwkeurigheden opmerkzaam maken, die zijn verderen arbeid noodeloos zouden ontsieren en gemakkelijk vermeden kunnen worden.
| |
| |
Zoo vonden wij op bl. 7 de drukking der dampkringslucht voor verschillende hoogten opgegeven in Parijsche maat; dit is nu wel geene onnaauwkeurigheid, maar de Vertaler had ons dienst gedaan met de herleiding dier maten in ons maatstelsel. Wij zouden het dan ook als eene winst beschouwen wanneer hij ons in het vervolg met zoodanige herleiding mogte willen begunstigen.
Op bl. 16 lezen wij: dat ijzer, en iets lager: dat cobalt, nickel en arsenicum ontvlammen of vlam vatten. Gewis kan men zeggen, dat ijzer bij zekere temperaturen hevig gloeit en verbrandt, doch ontvlammen of vlam vatten doet het nooit.
Op enkele plaatsen heeft de Vertaler ons op een proefje van Duitsche zinnen met tusschenzinnen vergast, waartoe onder anderen als voorbeeld kan dienen hetgeen wij op bl. 23 aangaande de hooge temperatuur der blaasbuisvlam lezen: ‘De hooge temperatuur der blaasbuisvlam wordt veroorzaakt door de in eene kleine ruimte beperkte en meer volkomene verbranding van de brandbare bestanddeelen van de uit de pit opstijgende brandstof door de in het midden derzelve ingeblazene, verdigte en daardoor ook aan de zuurstof rijkere lucht.’!!!
De Vertaler zal wel willen inzien dat soortgelijke onafzienbare zinnen aan de duidelijkheid schaden, en vooral bij het eerste onderrigt weinig gewenscht zijn. Naar onze bescheiden meening zou hij zijne vertaling veel bevoordeelen, als hij er telkens bedaard bij nadacht, hoe men hetzelfde in goed Hollandsch kunne zeggen.
De uitdrukking: donkere oxydatie, voor: langzame verbranding, die wij op bl. 26 aantreffen, kan er door, doch vroegen wij: waarom nog al meer nieuwe benamingen zonder dringende noodzakelijkheid?
Het woord: vervlugtigbaar, op bl. 37, voor: vlugtig, kan er niet door, en is geen Hollandsch.
Vloeistofwarmte, op bl. 47, is ook weêr een nieuw woord voor eene oude zaak, tot welks aanneming, naar ons inzien, geene afdoende reden bestaat.
Doch hoe de Vertaler er toe is kunnen komen om op bl. 50 te spreken van stoomkoking, stoomverhitting, stoomoverhaling, enz. begrijpen wij niet. Stoomkoking kan in het Hollandsch niet anders beteekenen dan koking van stoom; stoomverhitting: verhitting van stoom; stoomoverhaling: overhaling van stoom;
| |
| |
terwijl klaarblijkelijk door den Schrijver bedoeld is, dat er in verschillende fabrieken gekookt, verwarmd en overgehaald wordt door middel van stoom. Dit is, dunkt ons, wat al te zeer tegen den oorspronkelijken zin en tegen de taal gezondigd.
Van minder belang is de uitdrukking: ruwe suiker, voor: ruw suiker, die wij op bl. 53, alsmede: St. Bernhard, voor: St. Bernard. Op dezelfde bladz. kwamen ons echter twee andere onnaauwkeurigheden voor, waarvan vooral de laatste teregtwijzing vordert. De eerste is het woord veiligheidsventiel, voor: veiligheidsklep. In het algemeen zijn wij tegen de gewrongen, kunstmatige vertaling van technische termen, doch als er goede Hollandsche woorden voor bestaan, dan is het pligt ze te gebruiken. - De tweede onnaauwkeurigheid is van meer gewigt, omdat de zin door de verkeerde vertaling geheel verduisterd wordt: het geldt hier, namelijk, de beschrijving van den Papiniaanschen pot. ‘Eene opening’ - staat er - ‘in het deksel is door eene veiligheidsventiel gesloten, dat (?) men door een aan den beugel b hangend verschuivend gewigt naar willekeur bezwaren kan.’ De Vertaler gelieve in te zien dat het verschuifbare gewigt hangt aan den hefbooms-arm der veiligheidsklep, en niet aan den beugel. De beugel met zijne aanzetschroef zit onder den rand of kraag van den pot, om het deksel op den pot te kunnen vastschroeven.
Op bl. 54 wordt gezegd: ‘Bij de verhitting van het water in geslotene vaten op de zoo even beschrevene wijze, neemt de spanning der dampen, dat is, de drukking die zij op de hen insluitende omgeving uitoefenen, in veel spoediger mate toe’, enz. Als de Vertaler met opzet het begrip dezer eenvoudige zaak: de drukking op de wanden van het vat, en op de vloeistof die er zich in bevindt, onduidelijk had willen maken, had hij geene betere uitdrukking kunnen kiezen.
Op bl. 55 wordt gesproken van eene vloeistof die luchtledig is; de Vertaler heeft zeker bedoeld, het meer gebruikelijke luchtvrij: bevrijd van lucht.
Op bl. 57 lezen wij: ‘men noemt dit gewigt gramme en de namen van deszelfs veelvouden en onderafdeelingen’; dit is waarschijnlijk eene vergissing voor veelvouden en onderdeelen.
Op bl. 59, regel 7, staat: door vergelijking van die tabellen,
| |
| |
enz. Er is zeker bedoeld de raadpleging dier tabellen, want van vergelijking dier tabellen kon hier geene sprake zijn.
Op bl. 60 wordt gesproken van de ‘weegbare grondslag van het water’. Deze uitdrukking klinkt zeer vreemd en verdiende wel eene nadere toelichting.
Onder de volzinnen die op het begrip der zaak nadeelig kunnen werken, merkten wij nog op hetgeen, op bl. 68 onderaan, wordt gezegd met betrekking tot de zuivering of uitspoeling der kristallen: ‘Men schudt het kristalpoeder in een trechtervormig vat (een trechter) van glas, gebrande klei of hout, naar gelang van de grootte.’ Bedoelt de Vertaler dat men de grootte van den trechter moet kiezen naar gelang van de hoeveelheid van het kristalpoeder, dan is de zin, op 't zachtst genomen, onduidelijk.
Voor verdringende vloeistof, een tamelijk grof Germanisme, iets later op de volgende bladz., hadden wij ook liever waschof spoelvocht gelezen; en voor het woord verzoeten, liever het verouderde uitzoeten, en, beter nog, het nieuwere uitspoelen, uitwasschen.
Op bl. 75 en 76 worden de woorden Sauerlinge, Salinische, Muriatische en Soolwasser onvertaald teruggegeven; dat is wat ál te vrij. Kon de Vertaler er geene Hollandsche woorden voor vinden, dan behoorde hij te omschrijven. De aanvanger zal er slecht mede gediend zijn.
Wat zijn afwijkingen van naauwkeurige juistheid der tabellen, waarvan op bl. 94 gewag wordt gemaakt? En waar heeft de Vertaler gevonden dat Fluorium afkomstig is van vloeispaathzuur? Wij laten beide voor zijne verantwoording.
Zoo vinden wij ook op bl. 122, en verder bij herhaling, het woord grondlaag, voor: radicaal, en op bl. 125 voor de formule van Kaliumplatina Chloride (H Cl + P Cl 2); dit laatste is zeker een abuis.
Op bl. 128 stuitten wij weder op een Duitsch woord: Soolquellen. Zoo ook, bl. 160, op Weiszpappe. De Vertaler loopt er waarlijk, hier en daar, wat ál te los over heen!
Wat de Vertaler op bl. 180 bedoelt met de uitdrukking: ‘Het aantal der mogelijk zamengestelde ligchamen’, is en blijft ons een raadsel.
Een voorbeeld van onjuistheid in de wijze van uitdrukken vinden wij op bl. 199, waar te lezen staat: ‘Is echter de
| |
| |
vloeistof wit troebel geworden en gepraecipiteerd’. De vloeistof praecipiteert niet, maar wel hetgeen de vloeistof opgelost hield. Op dezelfde bladz. vinden wij nog het woord vloeispaathkieselwaterstofzuur, voor het meer gewone ftuorkieselwaterstofzuur; vijf-en-twintig letters in één woord zijn waarlijk voldoende, men behoeft er geene dertig van te maken.
En hiermede zullen wij de kritiek over dit Eerste Deel eindigen. Zoo als wij aantoonden, laat de overzetting nog al iets te wenschen over, en gaf de Vertaler ons, nu en dan, den indruk als of hij het onderwerp niet goed meester is. Hierin ligt nu echter, naar ons inzien, geen grond van ontmoediging, omdat in de vertaling het kwade door het goede nog verre overtroffen wordt, en de Vertaler met wat meer oplettendheid en inspanning er zeker in zal kunnen slagen het gebrekkige te verhelpen. |
|