Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1854
(1854)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 585]
| |
Mengelwerk.Naar Genève en Interlaken, in den zomer van 1854.
| |
[pagina 586]
| |
te Coblenz, waar de stoomboot bleef liggen tot den volgenden morgen 5½ ure, en men dus in een der menigvuldige, vlak bij de aanlegplaats gelegene hôtels weêr eens rustig en in een koel vertrek den nacht kan gaan doorbrengen. Op den 21sten Junij voeren wij ten 1 ure Mentz voorbij, en reeds omstreeks 6 ure des avonds stapte ik te Mannheim aan wal, en vond de Duitsche stoomboot, de Stadt Kehl, zeer digt bij de aanlegplaats der Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij, reeds klaar liggen, zoodat daar dadelijk het goed op kon worden overgebragt. Mijne stoombootvaart op de ruime, van eene glazen kast en bedden voorziene, snelvarende Stolzenfels, en waarop ik, vooral tot Keulen en Königswinter, aangenaam gezelschap mogt aantreffen, was dus zeer voorspoedig geweest, en werd ook gedeeltelijk begunstigd door goed weder, dat vooral op den prachtigen Midden-Rijn van veel belang is. Bijzonder trof mij ditmaal het aan fraaije torens zoo rijke Mentz, dat, vooral wanneer men het reeds voorbijgevaren is, en dus van de bovenzijde ziet, een zeer schoon gezigt oplevert. Mannheim, dat ik sedert 1845 niet meer bezocht had, vond ik onveranderd. Met veel genoegen deed ik weêr eene wandeling door den uitgestrekten en boomrijken, langs de rivier gelegen slottuin, en bezigtigde nogmaals uitwendig het zoo prachtige slot, dat met zijne zeer talrijke vleugels en nevengebouwen zelfs grooter is dan de Louvre te Parijs. In 't begin der vorige eeuw gesticht als residentie van den Vorst van de Palts, is het thans grootendeels onbewoond. Slechts zeven-en-twintig kamers zijn in gebruik bij de Groot-Hertogin stephanie van Baden. Voorts is er een regement kavallerie in gehuisvest, en men vindt er eenige bureau's, enz., doch verre het grootste gedeelte staat ledig. De stad, ofschoon slechts 25,000 inwoners tellende, heeft het gansche jaar door, viermaal 's weeks, van 6-8½ ure, een zeer goed theater, en bovendien in den zomer aan de overzijde der rivier een Théâtre des Variétés, dat in de open lucht speelt. Ten 10 ure des avonds met de Stadt Kehl afvarende, arriveerde ik den volgenden dag, na in het voorbijvaren een blik te hebben geworpen op den boven Baden-Baden zich verheffenden Mercuur, ten 1½ ure te StraatsburgGa naar voetnoot(1), en nam mijn | |
[pagina 587]
| |
intrek in het zeer goede hôtel La Ville de Paris, waar men u evenwel eene zeer hooge rekening maakt, vooral als gij te laat komt om aan de table d'hôte plaats te nemen en dien ten gevolge afzonderlijk eet. Met de meeste voldoening bezigtigde ik den wereldberoemden Munster, en het daarin geplaatste niet minder beroemde astronomisch uurwerk; een uiterst fraai en zeer belangwekkend kunstwerk, in 1842 door den Straatsburger kunstenaar schwilgue vervaardigd; voorts in de Protestantsche Thomaskerk het buitengemeen prachtige en kunst- en smaakvolle praalgraf van den Maarschalk maurits van Saksen, van welk een en ander men eene uitvoerige beschrijving lezen kan in het Uitstapje naar Zurich, van Ds. j.a. kramer, voorkomende in het Mengelwerk der Vaderlandsche Letteroefeningen, 1854, No. II en III. Wie het uurwerk in den Munster in zijne volle werking en de meeste figuren in beweging wil zien, zorge er tegen het middag-uur te zijn. Dán alléén, en niet ook des namiddags ten zes ure, kan men dat zien, gelijk ik, die er tegen zes ure kwam, tot mijne teleurstelling ondervond. Straatsburg heeft ten deele, vooral wanneer men met de stoomboot, na den Rijn verlaten te hebben, door het kanaal aankomt, een zeer oud voorkomen. Inzonderheid vallen de leelijke daken zeer in het oog. Doch aan de andere zijde van de stad treft men veel geboomte en zeer lieve wandelingen aan, en ook restaurants of bierkelders, waar des avonds verlichting, muzijk en ook wel vuurwerk is. In het middengedeelte der stad waant men zich in Parijs verplaatst, vooral als men de levendige en van vele fraaije winkels voorziene straten in de nabijheid van het hôtel La Ville de Paris door gaat, en vervolgens eene wandeling maakt op het daar eveneens zeer digt bij gelegen plein voor den Schouwburg, waar des avonds de militaire muzijk zich doet hooren, en de groote menigte hoorders en wandelaars voor een goed gedeelte plaats neemt op stoelen, die met eene bevallige buiging ten gebruike worden aangeboden, en waarvoor men bij het opstaan één of hoogstens twee sous huur betaalt. Op den 23sten Junij, 's morgens ten 8½ ure, met het convoi de grande | |
[pagina 588]
| |
vîtesse, Straatsburg verlaten hebbende, kwam ik reeds ten 12¼ ure te Bazel, en had dus den weg door den Elzas, 40 uren afstands, in 3¾ uurs afgelegd! Men behoeft dus in Straatsburg niet vroeg te ontbijten, om reeds in de eerste Zwitsersche stad aan den middagdisch van één ure te kunnen aanzitten. De weg van Straatsburg naar Bazel is vooral niet minder fraai dan de Bergstraat tusschen Frankfort en Heidelberg, en gaat langs en door eene menigte welvarende steden en dorpen, en voorbij zeer schilderachtig gelegene burg-ruïnen, waarvan men de afbeeldingen vindt in den Guide du voyageur sur le chemin de fer de Strasbourg à Bâle, par jacques baquol, welk boekje, dat tevens eene kaart bevat, mitsgaders goede afbeeldingen van den Straatsburger Munster, het astronomisch uurwerk, en de standbeelden van kleber en gutenberg, men op 't station van den spoorweg voor 1 franc kan koopen. Even vóór het passeren der Zwitsersche grens werd door de Fransche gendarmes inzage van onze passen verlangd, zijnde dit, na Emmerik, de eenige maal geweest op mijne gansche reis, dat mij naar mijn pas werd gevraagd. De 30,000Ga naar voetnoot(1) inwoners tellende stad Bazel geeft reeds een aangenamen voorsmaak van Zwitserland, vooral wanneer men van het terras achter den Munster, of van de Rijn-brug de lieve ligging derzelve op heuvels langs den Rijn, die hier nog eene goede breedte heeft, gadeslaat, en zijne blikken wendt naar het aan de overzijde gelegene Klein-Bazel en de bergen van het Schwarzwald. De omstreken zijn fraai, vooral het gezigt voor de een half uur buiten de stad op eene hoogte gelegene Margaretha-Kirche. Merkwaardig ook kwam mij de even buiten de stad gelegene Friedhof voor, die, met zijne heerlijke rozenstruiken en opgeslagen Bijbels boven de graven, het oog aangenaam boeit. Zoo mede het binnen de stad gelegene Gasthuis met het park er om heen; 't een en ander zoo prachtig, dat ik het op een afstand aanzag voor de verblijfplaats van de hoogste autoriteit des lands. Overal, in en buiten de stad, kan men het opmerken, dat daar vele door den handel rijk gewordene lieden wonen. - Het Museum, uitwendig een zeer prachtig gebouw, viel mij inwendig | |
[pagina 589]
| |
niet mede. Aanbevelenswaardiger kwam mij voor het naast het Munster-terras gelegen Leeskabinet, een prachtig uitzigt aanbiedend, voorzien van vele couranten en tijdschriften, en waarin men zich door zijnen waard kan laten introduceren. Voorts is ook allezins der bezigtiging waard het in deze stad zich bevindend Panorama van Thun. Met zich daarheen te begeven, kan de reiziger door Zwitserland reeds vooruit zeer op zijn gemak en met een oogopslag al het fraaije en heerlijke overzien, dat Thun en het Berner Oberland hem eenige dagen later in werkelijkheid zullen doen aanschouwen. - De Munster, uitwendig zeer fraai, werd van binnen verbouwd, en het Raadhuis, dat ik later om zijne oudheden zeer hoorde roemen, verzuimde ik inwendig te gaan bezigtigen, niettegenstaande het zeer in de nabijheid gelegen was van mijn hôtel, der Wilder Mann, welk hôtel ik allezins kan aanbevelen, daar men er, behalve eene goede tafel en goeden Zwitserschen wijnGa naar voetnoot(1), ook eene zeer goede bediening vindt, en er dadelijk de beste logeerkamer bekomt die open is, ook al reist men alléén; terwijl men in andere hôtels, zoo hier als elders, veelal naar een ellendig vertrekje op de derde of vierde verdieping gezonden wordt, niettegenstaande er lager goede kamers open zijn, die echter door de hôtelhouders gewoonlijk opengehouden worden voor later komende groote gezelschappen, en voor hen die zich, zoo als schrijver dezes, niet naar de derde of vierde verdieping laten zenden. Van Bazel mijne reis willende vervolgen naar Neuchâtel, besloot ik zulks te doen met eene te Lausanne te huis behoorende retour-calèche, en mijnen weg te nemen door het zoo prachtige Munsterdal (Val Moutier), over Delemont of Delsberg en Bienne of Biel. Op den 25sten Junij, 's namiddags 3 ure, reed ik bij zeer fraai weder van Bazel af, en kwam reeds vóór 7 ure in het een uur aan deze zijde van DelemontGa naar voetnoot(2) gelegene hôtel en badhuis Belle Rive aan, waar ik zoude overnachten, en van waar men eene zeer beloonende wandeling kan doen naar een op den | |
[pagina 590]
| |
berg gelegen kapelletje, waartoe 25 minuten klimmens vereischt worden. Den volgenden morgen ten 7 ure vervolgde ik mijne reis, kwam ten 10 ure te Malleraije, waar de paarden een half uur moesten rusten, en ten ruim 1 ure te Bienne, waar ik het genoegen had zeer goed, doch niet zeer goedkoop te dîneren; want, daar ik te laat kwam voor de publieke tafel, moest ik 4 francs betalen voor mijn afzonderlijk dîner, 1 fr. pour le salon, 1½ fr. voor eene halve flesch Beaujolais (eene ligte soort Bordeauxwijn) en ½ fr. aan den garçon. Dus 7 francs in 't geheel, en zulks in een middelmatig hôtel in eene kleine stad. Welk een contrast maakte die kleine stad, - die niets merkwaardigs oplevert dan een vrij goed bronzen standbeeld van willem tell, dagteekenende reeds van 1548, - met den buitengemeen prachtigen weg, welken ik den vorigen namiddag en inzonderheid dien voormiddag, op nieuw begunstigd door aangenaam weder, had mogen langs trekken, steeds tusschen hooge rotsen door en langs de snelvlietende Birs, die, Malleraije voorbij, vervangen wordt door de Scheuss (Suze), waarin men hier en daar vrij belangrijke cascaden aantreft. Hoe merkwaardig, even voorbij Dachsfelden, de Pierre Pertuis, veel gelijkende op den Rocher Bayard bij Dinant, doch niet, als deze, van boven open, maar geheel digt, als ware 't een boog door menschelijke kunst daargesteld en waar men onder door rijdt als door eene poort. Maar hoe overheerlijk vooral het gezigt, als men Bienne nadert, en op eens, van de hoogte van het Jura-gebergte afdalende, eene groote vlakte voor zich ziet, met Biel en het Bieler-meer, en het Peter-insel, en aan den horizon het gebergte, waarboven de besneeuwde Alpen reeds hier en daar zigtbaar zijn, echter zóó, dat men ze dikwijls moeijelijk kan onderscheiden van de laaghangende, door de zon beschenen witte wolken. Na ten 5 ure van Bienne vertrokken te zijn, voerde mij de weg langs het Bieler-meer, en twee uren verder langs l'île de St. Pierre, waarop j.j. rousseau, na uit den omtrek van Genève gebannen te zijn, twee maanden verblijf heeft gehouden. Vervolgens passeerde ik Neuveville en St. Blaise, en kwam ten 8½ ure te Neuchâtel aan, waar ik mijn intrek nam in het zoo fraai gelegen Hôtel des Alpes, en uit mijne | |
[pagina 591]
| |
kamer een onbelemmerd uitzigt had op het meer en de bergen aan den overkant. Neuchâtel, met 8000 inwoners, waarvan ⅓ Protestant, ten deele vrij oud, ten deele met nieuwe en smaakvolle gebouwen, is zeer bekoorlijk gelegen onderaan en op de helling van het gebergte, langs het meer, dat 9 uren lang en 2 uren breed is, en waarvan de wateren eene doorzigtige, nu eens helderblaauwe, dan weder liefelijk groene kleur hebben. Boven en ter linker- en regterzijde van de stad ziet men de bergen met den wijnstok bedekt, en hoogerop met dennenbosschen. De wandelingen langs het zoo bekoorlijke Neuchâteller-meer zijn allerliefst, en bieden menigvuldige gemakkelijke zitplaatsen aan, van waar men op en over het meer op de bergen aan den overkant de heerlijkste uitzigten heeft. De besneeuwde Alpen mogt ik evenwel, ofschoon het weder vrij gunstig was, niet boven dezelve zien uitsteken. Dit genot smaakt men daar slechts zelden; alleen dan, als de horizon geheel helder en vrij van nevels is, dat dikwerf, naar men mij verzekerde, geen twintig maal in een ganschen zomer gebeurt. De doorzigtigheid van het water is zoo sterk, dat men al de bewegingen van hen die zich met zwemmen of baden verlustigen, even goed kan volgen, als of zij zich boven water bevinden, en op eene aanmerkelijke diepte ziet men op den bodem van het meer groote steenen liggen. In den voormiddag van 27 Junij besteedde ik een paar uren, om met eene cabriolet het voornaamste van de stad en van hare naaste omgeving te bezigtigen. Mijn voerman was gelukkig ook een zeer goede gids, en beroemde er zich op, reeds tweemalen onze Koningin-Moeder naar den Chaumont te hebben gereden. Eerst voerde hij mij langs de fraaije en ten deele ook lommerrijke kaden; vervolgens naar het de verrassendste uitzigten opleverende terras voor de zeer oude Stiftskerk, welke ik uit- en inwendig bezigtigde. In het koor zag ik met genoegen eenige beelden; de familie voorstellende van een Neuchâteller Graaf. Deze beelden, opgerigt in 1392, doch in 1840 op nieuw bijgeschilderd, verguld en verzilverd, zijn fraai en de bezigtiging wel waard. Ofschoon aanvankelijk geen plan hebbende om de kerk binnen te treden, liet ik mij daartoe overhalen door de vriendelijke uitnoodiging der naar gissing tachtigjarige kosteres. Bij de Stiftskerk | |
[pagina 592]
| |
staat ook het Slot, waarin thans alle regerings- en regtszaken gevestigd zijn. Buiten de stad trof mij vooral de zoo schoone begraafplaats, die wemelde van lieve kleine grafteekens en heerlijk bloeijende rozenstruiken. In de helling van het gebergte, onder en tusschen weelderige wijnstokken gelegen, heeft men van af dezelve een uiterst bekoorlijk gezigt op en over het meer. Onwillekeurig kwam de gedachte in mij op: ‘Jammer maar, dat de dooden al dat fraais niet meer zien kunnen.’ Voor de levenden evenwel vond ik het eene opwekkende gedachte, dat hunne geliefde dooden daar eene zoo heerlijke rustplaats in Gods schoone schepping hebben, en ook zij zelve daar eenmaal zullen mogen rusten. Van daar kwam ik ter plaatse waar de schutters van 't Kanton bezig waren naar de schijf te schieten; welk feest nog eenige dagen zou aanhouden. Het aantal der schutters was groot, en dat der schijven, waarop zonder tusschenpozen gevuurd werd, eveneens. Welk een helsch leven! Maar de vergenoegde gezigten van de schutters, de aangeregte feesttafel en de heerlijke uitzigten deden mij goed. Onder het terugkeeren naar de stad zag ik ook de uitwatering van het riviertje de Seyon, waartoe men van uit de stad met zeer groote kosten een 500 voet langen tunnel door de rots gemaakt heeft, met dat merkwaardige gevolg, dat de reinheid der stad er zeer door bevorderd en de cholera nog geene enkele maal hier verschenen is. Na het eten bezigtigde ik in de nabijheid van mijn hôtel het prachtige nieuwe gebouw voor 't onderwijs aan jonge meisjes; de zaal daarin voor 't onderwijs in de teekenkunst, uit welke men een heerlijk uitzigt heeft op het meer; het allerliefste kerkje voor de katechisanten, en het panorama en relief van Zwitserland. Voorts begaf ik mij naar 't Museum, waar ik drie zalen met naturaliën doorliep, alsmede eene kleine zaal met oudheden, en in twee andere zalen met genoegen eenige schilderstukken bezigtigde, o.a. 1o. de Marino Falieri, van grosclaude, zijnde een Doge van Venetië, voor wien eene schoone jonge vrouw geknield ligt; 2o. de Rosenlauigletscher, van calame; 3o. de Huguenoten, van k. girardet; 4o. de woedende Stier, voor welke eene vrouw met haar kind op den arm vlugt, van e. tschaggeny. Daarna besloot ik dezen genoegelijken dag met eene wandeling langs het meer, | |
[pagina 593]
| |
aan welks bekoorlijke oevers ik mij niet genoeg kon verzadigenGa naar voetnoot(1), en betreurde met het meerendeel der Neuchâtellers, dat zij zich sints 1848 van den Koning van Pruissen hebben losgerukt, waardoor dat schoone Kanton niets gewonnen, maar wel veel verloren heeft, daar hunne voornaamste industrie (uurwerken) in Pruissen zeer werd beschermd en veel aftrek had, en de Neuchâtellers die dienst namen in het Pruissische leger, groote voorregten genoten, vooral de officieren. Den 28sten Junij, 's morgens 7½ ure, vervolgde ik met mijne retourcalèche de reis naar Lausanne, die men ook doen kan per stoomboot tot Iverdun in 2¼ uurGa naar voetnoot(2), en van daar per omnibus in 4¾ uur naar Lausanne. Ten 11½ ure kwam ik te Iverdun, alwaar ik ten 12½ ure in 't Hôtel de Londres aan de publieke tafel vrij goed dîneerde in gezelschap van 7 personen, van welke ik de bijzonderheid opmerkte, dat zij allen Zwitsers waren en echter, niettegenstaande wij ons in een Fransch sprekend Kanton bevonden, geen van allen Fransch konden spreken. Zij waren insgelijks vreemden daar ter plaatse en behoorden tot de Duitsch sprekende Kantons. In 't Duitsch aangesproken, werden zij weldra zeer spraakzaam. Het weder was mij dezen dag gansch niet gunstig. Het regende onophoudelijk en wel vrij sterk, zoodat ik daardoor veel van de fraaije gezigten langs het meer verloor, dat nog erger werd toen ik tusschen 2 en 6 ure den weg van Iverdun naar Lausanne aflegde. De regen was toen menigwerf zoo sterk, en er kwam zoo veel nevel bij, dat ik slechts op korten afstand van mij af kon zien. Ik merkte evenwel op, dat ik berg-op berg-af reed, en zag veel graan, aardappelen, vlas, hennep, enz., welk een en ander ik vóór en na Neuchâtel slechts zeer weinig had opgemerkt. Tusschen Bienne en Neuchâtel, en Neuchâtel en Iverdun was het steeds de wijnstok wat ik zag: boven en beneden de steden en dorpen, op het veld, boven den weg en beneden langs den weg aan het meer, steeds niets anders | |
[pagina 594]
| |
dan wijnstok, als of men om te leven niets dan wijn behoefde! Te Lausanne in 't hôtel Gibbon geene kamer naar genoegen kunnende krijgen, nam ik mijn intrek in 't hôtel Bellevue, dat, hoewel kleiner, echter niet minder aanbevelenswaardig door mij werd bevonden, zoo wat de tafel en de bediening als wat de kamers betreft. Uit de meeste heeft men een fraai uitzigt over den tot het hôtel behoorenden tuin met springfonteinen; vervolgens over den grooten weg, mitsgaders eene der meest bezochte wandelplaatsen, en in de verte op het meer van Genève. Dat alles mogt ik uit mijne kamer volop genieten, en zag ook aan een leiboom nevens mijn raam vijgen, die reeds (het was de 28ste Junij) de grootte hadden eener vijgepeer. Tegen negen ure mij naar de zaal begevende, om het gewone Zwitsersche avond-eten, uit thee, brood, boter en honig of confituren bestaande, te nuttigen, werd ik in plaats van onder aan, waar ik als de laatst aangekomene behoorde, boven aan de tafel geplaatst, en zulks, zoo als men mij weldra te kennen gaf, ten einde ik de oorlogvoerende natiën zoude scheiden, dat mij evenwel, zoo nu als de volgende dagen, bleek volstrekt niet noodig te zijn; want die oorlogvoerende natiën, aan de eene zijde vertegenwoordigd door drie Engelsche Dames, en aan de andere door een Russisch Officier met zijne Wallachijsche vrouw en schoonzuster, wedijverden in goeden toon en voorkomendheid, en waren slechts daarin op elkander naijverig om te vernemen, of men in Holland niet oordeelde, dat het regt aan hunnen kant was. 29 Junij. Daar het weder, ofschoon nog winderig, droog was geworden, begon ik met eene wandeling te maken door de 17000 inwoners tellende stad, die zeer lief op de helling van verschillende hoogten is gelegen, hetwelk evenwel vrij lastig is voor voetgangers en rijtuigen, daar men zich steeds berg-op berg-af moet bewegen; aan welk bezwaar gedeeltelijk is te gemoet gekomen door de in 1844 voltooide prachtige granietbrug, naar haren bouwmeester Pont-Pichard geheeten, die twee hoog gelegene deelen der stad vereenigt, zoodat men niet meer in de benedenstad behoeft af te dalen, maar er over heen gaat of rijdt en alsdan de huizen en straten der benedenstad in de diepte onder zich ziet liggen. Vervolgens werd mijne aandacht getrokken door de Kathedraal-kerk, een ruim en schoon Gothisch gebouw uit de dertiende eeuw. Om | |
[pagina 595]
| |
er te komen, moet men van de Markt af 160 trappen klimmen, waarmeê men het terras bereikt, dat een schoon uitzigt aanbiedt. In de Kerk trof mij vooral het monument van de vrouw van Sir strafford canning. Eene fraaije vaas met een basrelief, apollo voorstellende met eene uitgedoofde fakkel, dien de Muzen treurend naderen. Van boven ziet men eene slang, van onderen een bloemenkrans. Het is echter niet door canova, zoo als gezegd wordt, bewerkt, maar door bertolini. Op het voetstuk leest men: ‘Henriëttae conjugi dulcissimae, quam indole ac forma pariter amabilem, florentem juventute, quantumque licet mortalibus felicem, nec ideo minus coelo maturam, si quid innocentia possit et ingenua erga Deum pietas, contracta puerpera febre, Mors, eheu! undecimo post connubia mense, occidit: hoc in loco, ubi cara ossa sancte quiescant, amoris simul et luctus monumentum statuit Een paar uur later maakte ik met rijtuig een tweeden toer, en zulks door de stad en over den Montbenon (een berg, westwaarts van de stad gelegen, en tot wandelplaats, exercitieveld, enz. dienende, met fraaije lanen en heerlijke gezigten op het meer en de Savoijsche Alpen) den grooten weg naar Genève op, passeerde den spoorweg, dien men sints twee jaar bezig is aan te leggen, tusschen Genève en Bazel, en vervolgens terug langs eenige buitenplaatsen aan de helling van het gebergte tusschen de stad en het meer gelegen. - Ik bezigtigde de buitenplaats van den Heer haldimand, waarop men vrij mag wandelen, en nooit zag ik zoo veel fraais en heerlijks vereenigdGa naar voetnoot(1). Een bekoorlijk landhuis, aan de helling van 't gebergte, omgeven door heerlijk geboomte en van voren een fraai park, in den smaak van het Geldersche Sonsbeek, gezien van de rivierzijde, en vervolgens het meer, dat heerlijke meer met zijne bergen aan den overkant, waarvan het schoon kan gevoeld, maar niet beschreven worden, en | |
[pagina 596]
| |
naar waarde geschat alleen door hen die het mogten aanschouwen. Vóór het landhuis staande, was het mij als bevond ik mij op Sonsbeek; ongeveer 400 passen verder stond ik aan het meer en zag de golven naar mij toerollen, gelijk ik dat zoo vaak te Scheveningen en Zandvoort had aanschouwd. Regts van mij zag ik Ouchy, de aanlegplaats van de stoomboot, links op het strand een ouden toren, schilderachtig begroeid, en over het meer heen die betooverend schoone bergketen (de Savoijsche Alpen), die, wanneer ik mijne blikken naar den linkerkant, waar zij eene bogt vormen, gevestigd hield, mij deden wanen dat ik mij aan den Rijn te midden van de Lurley-rotsen bevond, zóó evenwel, dat die rotsen mij toeschenen dubbel zoo hoog en zoo fraai geworden te zijn als die ik vroeger gekend had. Mij eindelijk van deze bekoorlijke plek losrukkende, daar ik mijn rijtuig niet langer kon laten wachten, keerde ik mij om en nu viel mijn oog op de stad, die daarboven mij lag en door de verscheidenheid van hare gebouwen en torens ook een zeer fraai gezigt opleverde. Hier vooral, gelijk eenige weken later buiten Thun, waar mijne bewondering en verrukking, zoo mogelijk, nog hooger stegen, mogt ik op nieuw hölty zoo van ganscher harte nazeggen: ‘O wunderschön ist Gottes Erde,
Und werth, darauf vergnügt zu seyn!
Drum will ich, bis ich Assche werde,
Mich dieser schönen Erde freun!’
Hoogst voldaan over dezen rid, kwam ik tegen het etensuur in mijn op eene kleine buitenplaats gelijkend hôtel terug, en hoorde aan tafel Lausanne zeer als zomerverblijf roemen, terwijl het weinige uren verder gelegene Montreux voor den winter werd aangeprezen, als blijvende het klimaat er nog veel zachter, wijl men er door de bergen nog meer tegen de koude winden beschut is. Tevens vernam ik dat de Vaudeville te Lausanne en de Opéra te Genève (beide, zoo ik mij niet bedrieg, alleen des winters spelende) slecht zijn. - Tegen den avond begaf ik mij naar het Signaal, ruim ¼ uurs buiten en hoog boven de stad gelegen, waar ik hoopte mij in het Alpen-gloeijen te zullen mogen verlustigen. Doch deze mijne, wegens het sterke klimmen, zeer vermoeijende wandeling werd niet beloond, daar nevel en donkere wolken niet | |
[pagina 597]
| |
slechts het Alpen-gloeijen verhinderden, maar ook het anders zoo prachtige vergezigt bedierven, waarvoor ik mij evenwel eenigzins schadeloos stelde met bij mijne terugkomst nog een half uurtje gebruik te maken van de publieke wandeling tegenover mijn hôtel. Den 30sten Junij was het weêr zoo ongunstig, dat ik den ganschen dag het huis moest houden. Het woei en regende onophoudelijk vrij sterk. Mijn thermometer, die binnen 63o teekende, daalde, toen ik dien tegen 2 ure buiten plaatste, tot op 54o fahrenheit. Naar ik hoorde, had het den vorigen dag in de Savoijsche bergen gesneeuwd. Den volgenden morgen hadden regen en wind opgehouden, en vertrok ik ten 2½ ure per omnibus naar Ouchy, en van daar omstreeks 3 ure per stoomboot l'Aigle naar Genève. Tot mijn leedwezen was de wind te sterk en het weder te koel, om lang bovenop te kunnen blijven. Beneden gekomen, bewonderde ik de pracht der groote kajuit met fraai gebloemd tapijt; het paviljoen, voorzien van sofa's en causeuses, is bestemd voor de Dames. Het dîner evenwel, dat ik à la carte moest nemen, beviel mij minder. Genève in het gezigt krijgende, viel mij de stad aanvankelijk tegen, daar zij niet, zoo als Lausanne, tegen sterk oploopende hellingen gebouwd is, en geene andere torens boven haar uitsteken, dan de beide zeer lage van de Hoofdkerk. Bij 't naderen evenwel beviel ze mij beter, vooral wegens de menigvuldige groote gebouwen aan beide zijden der Rhône, de breedte dier uit het meer door de stad stroomende rivier, het snelvlietende en geheel doorzigtige water, dat eene fraaije blaauwachtige kleur heeft, de bruggen over dezelve, het eiland Rousseau in 't midden, enz. Ten 6½ ure aangekomen, spoedde ik mij naar 't Hôtel des Bergues, doch aldaar voor 't oogenblik geene kamer met een goed uitzigt kunnende bekomen, nam ik mijn intrek aan de overzijde in 't Hôtel de la Couronne, waar mij, au troisième, eene kamer te beurt viel met het heerlijkste uitzigt dat men zich verbeelden kan, op het meer en de tallooze hetzelve bedekkende zeil-Ga naar voetnoot(1) en roeischuitjes; op de Rhône; het eiland Rousseau met zijne prachtige boomgroepen en groot bronzen standbeeld van jean | |
[pagina 598]
| |
jacques; de overzijde der stad en het daarachter zich verheffende Jura-gebergte. Weldra belette mij het vallen van den avond al dat fraais te blijven aanschouwen, weshalve ik nog in schemerdonker eene wandeling maakte op de fraaije kaden langs de buitengemeen prachtige hôtels, café's en gouden bijouterie-winkels. Op den 2den Julij, een zondag, was mijn eerste gang naar de Kathedraal, om daar de voormiddag-Godsdienst-oefening bij te wonen. - Ik bevond dezelve een zeer ruim en grootsch gebouw, naar mijne gissing veel meer dan 2000 hoorders kunnende bevatten. Groot evenwel was mijne verbazing en teleurstelling, toen ik te juister tijd dat indrukmakende Godshuis binnentredende, schier niemand zag en eerst geruimen tijd nadat de Leeraar den kansel betreden had, het getal toehoorders te naauwernood tot 200 zag stijgen, waaronder kennelijk slechts zeer weinige die tot den aanzienlijken stand behoorden. Nimmer zag ik bij de zondag-voormiddag-Godsdienst-oefening eene zoo groote kerk zóó ledig. En dat nog wel in Genève, in dezelfde kerk waar calvijn had geleeraard, het groote Hervormingswerk tot stand gebragt, en steeds tot ontelbare scharen het woord gevoerd! - Later, een Geneefsch Heer daarover sprekende, vernam ik, dat die buitengewone leegte veroorzaakt werd, niet doordien de Leeraar die dien morgen was opgetreden, minder in trek is, maar door het piëtisme; vermits inzonderheid de aristokratie, zich afscheidende van de nationale kerk, ter kerke gaat bij de Momiërs in 't Oratoire. Hoe schoon is niet Genève, dáár waar het grenst aan het meer, vervolgens zoo ver het zich uitstrekt langs de er door heen stroomende Rhône, dan ook nog de rue Corraterie, en de openbare wandelingen, aangelegd langs en op de sints 1850 geslechte bolwerken, over la Treille, langs en door den Jardin Botanique, en voorts de wandeling op de bruggen over den zoo breeden, zoo doorzigtigen en zoo uiterst snel vlietenden stroom. Inzonderheid, als men den steeds met rijtuigen en voetgangers bedekten Pont des Bergues, die 225 pas lang is, en 25 voet breedte heeft, betreedt, en voorts midden op dezelve gekomen, over de hangbrug gaat, die naar het Ile Rousseau voert, kan men zich niet genoeg verlustigen in de aanschouwing van het zoo heldere, zoo heerlijk blaauwe, | |
[pagina 599]
| |
en zoo vreeselijk snel stroomende water, waarin men de visschen tot op eene aanmerkelijke diepte kan naoogen. Hoe boeijend is ook van die bruggen het gezigt op de breede kaden ter regter- en linkerzijde van den stroom, met hare buitengemeen groote en prachtige hôtels, en andere niet minder grootsche gebouwen, met de daarin ten toon gestelde schatten van goud en edelgesteenten, van schilder- en andere kunstwerken. En als gij eindelijk over de hangbrug op het eiland Rousseau gekomen zijt, waar de verkwikkende schaduw van heerlijke kastanjeboomen op de daaronder geplaatste banken, u onwillekeurig tot rusten uitnoodigt, wie peilt dan uwe gedachten en gewaarwordingen, als gij, na u ligchamelijk verkwikt te hebben met de ververschingen welke gij daar steeds bekomen kunt, en na een vlugtigen blik te hebben geworpen op het fraaije bronzen standbeeldGa naar voetnoot(1) van jean jacques, mitsgaders op de menigvuldige wandelaars rondom u, dien blik eindelijk laat rondwaren over, en rusten op het nooit genoeg geprezene Meer Leman, het Jura-gebergte aan uwe linkerzijde, en regts op den grooten en kleinen Salève, en bij genoegzaam helderen horizonGa naar voetnoot(2) daarover heen op de glinsterende sneeuwtoppen van den Montblanc, dien reus onder de bergen! En nog kan het genot verhoogd worden, wanneer zich daar ter plaatse, gelijk van tijd tot tijd gebeurt, welluidende muzijk laat hooren, en men, gelijk ik het eens aanschouwde, na het vallen van den avond, aan de andere zijde der stad, ten gevolge van volksvermakelijkheden op het Plain-Palais, vuurwerk ziet afsteken en luchtpijlen opstijgen, die de reeds door de duisternis geheel onzigtbaar geworden bergketen fantastisch verlichten en u de meest grillige vormen doen aanschouwen. Ik sprak daar zoo even van den Montblanc. De reis naar Chamouny was mij te bezwaarlijk, doch in de nabijheid van mijn hôtel (dat zich ook aanbeveelt door eene brievenbus er achter, en eene zuil vóór hetzelve met Barometer en Thermometer, die den ganschen dag vele nieuwsgierigen trekken) mogt ik het genot smaken, zeer op mijn gemak op eene ruime | |
[pagina 600]
| |
zaal boven de korenbeurs een 42 voet lang Panorama en relief te bezigtigen van den Montblanc (hier 2½ voet hoog), met de vallei van Chamouny, de Mer de Glace, de Glaciers, Martigny, den weg van daar naar den St. Bernard, 't hospice daarop, dat het hoogste bewoonde gebouw is, gelijk de Montblanc de hoogste berg van geheel Europa, namelijk ruim 14000 voet. Onder de merkwaardigheden van het 29000 inwonersGa naar voetnoot(1) tellende Genève, bezigtigde ik het Stadhuis, waarin zich, behalve een gewone trap, ook nog een schuins oploopende geplaveide opgang bevindt, waarmede men, zonder trappen te klimmen, tot op de bovenste verdiepingen komt, zoodat de Ambtenaren, des verkiezende, te paard tot voor de deur van hun bureau kunnen komen; iets waarvan de Raadsheeren in vroegere tijden schijnen gebruik gemaakt te hebben. Vervolgens zag ik in de Bibliotheek der Akademie autografen van bonnivard en rousseau, en in Duitsch letterschrift van luther, calvijn en anderen; portretten van luther en calvijn; fraaije manuscripten, alsmede de eerste voortbrengsels der boekdrukkunst. De boeken, in drie niet zeer groote zalen bevat, schenen mij niet zeer talrijk toe. In 't Musée Rath trokken onder de schilderijen bijzonder mijne aandacht: 1o. het Sterfbed van calvijn; 2o. catharina de médicis, op 't oogenblik dat haar het hoofd van den Admiraal de coligny gebragt wordt - beide door hornung; 3o. de bevrijding van bonnivard, door lugardon; 4o. en 5o. twee Woudstormen, van calame en diday; 6o. twee Bloem- en Fruitstukken van onzen landgenoot van os. - Overigens is deze collectie, afkomstig van den te Genève geboren Russischen Generaal rath, wiens zusters dezelve aan de stad ten geschenke gaven, niet groot. Met de meeste belangstelling bezigtigde ik ook de Prison pénitentiaire, waarin zij die voor een jaar of langer veroordeeld zijn, worden opgenomen. Doch er is slechts plaats voor 62, zoodat de kosten van 't personeel der beambten te groot zijn. Ik zag door een kijkgaatje de beide gemeenschappelijke werkzalen. Daarna kwam ik op de corridors en zag de op dat uur ledige cellen, die zeer ruim en zindelijk waren. Ze | |
[pagina 601]
| |
zijn voorzien van eene goede krib, een stoel, en een tralievenster, dat zij bij het verlaten der cel open moeten laten. Des winters wordt er warmte in gebragt door de corridors en de deur der cel. Zoodra zij te bed zijn, wordt de stoel met hunne kleederen uit de cel op den gang gezet, opdat als zij wilden ontvlugten, zij dit en chemise zouden moeten doen. Een aarden pot met deksel dient voor hunne behoeften; des morgens gaan zij dien zelven ledigen aan 't eind van den corridor, waar zij ook frisch water vinden om zich te wasschen. Zij krijgen 's morgens en 's avonds soep, ten 12 ure hun middag-eten uit groenten en aardappelen bestaande, en tweemaal 's weeks vleesch er bij. Voorts een commiesbrood in de twee dagen, en tot drank 's winters water, en 's zomers eene soort ligt, bitter, krachtgevend bier. Tweemaal in de week wordt er Godsdienst-oefening gehouden, en twee- of driemaal elken dag nemen zij beweging op de tot hunne afdeeling behoorende open plaats. Buiten de muren, die de open plaatsen der gevangenis omgeven, liggen groote bulhonden, om door hun geblaf de schildwachten op alle beweging van de binnenzijde opmerkzaam te maken. Ik zag ook de keuken, de kleêrkamer, het badvertrek (bij 't inkomen en voorts elke drie maanden moeten zij een heel bad nemen), de ziekenzaal, en overal mogt ik groote orde, reinheid en luchtigheid opmerken. In de werkzalen zag in hen ijverig met hun werk bezig, wordende elk gebezigd tot het werk dat hij kent, of waartoe hij de meeste geschiktheid bezit. Een volgenden dag begaf ik mij ook naar de sints 1844 betrokkene maison de détention, huis van arrest, tot het bezigtigen van welke gevangenis ik, even als voor de voorgaande, op 't Stadhuis eene schriftelijke vergunning had moeten aanvragen. Ook in deze beantwoordde de inrigting volkomen aan mijne verwachting. Men past er het Auburnsche stelsel toe, in verband met het Philadelphische. Zij is ingerigt voor mannen, vrouwen en kinderen; voor beklaagden en beschuldigden, mitsgaders voor veroordeelden. Alleen de voor een jaar en voor langer veroordeelde mannen worden overgebragt naar de prison pénitentiaire, die er slechts 62 bevatten kan. De voeding is dezelfde als in de prison pénitentiaire, uitgezonderd dat zij 's morgens, in plaats van soep, koffij krijgen. - Gemeenschappelijke werkzalen zijn hier niet. Ik zag door het | |
[pagina 602]
| |
kijkgaatje in verschillende cellen en zag hen ijverig bezig met werken. Sommigen werkten met hun beiden, als de aard van het werk of persoonlijke redenen dit vorderden. Ook hier wordt tweemaal 's weeks Godsdienst-oefening gehouden, en dagelijks komt een Geestelijke bij hen in de cel om hen toe te spreken; voorts ook de Directeur en de bewaarder meermalen, doch de laatste mag hun slechts te woord staan over den arbeid, het eten en soortgelijke aangelegenheden. Tweemaal daags hebben zij 20 minuten beweging in de open lucht, onder toezigt van een bewaarder, doch zij mogen niet met elkander spreken. Ook hier merkte ik in de cellen, corridors en keuken orde en reinheid op. Boven de cellen zag ik overal de letter P (Protestant) of C (Catholique). Gewenschte resultaten van dat afzonderlijk gevangenzitten, van de Christelijke toespraak, enz., had men tot dus verre nog weinige gehad, naar ik tot mijn leedwezen van den Directeur vernam. Onder de recidivisten kwamen er ook velen voor die vroeger hier en in de prison pénitentiaire gedetineerd waren geweest. - De vrouwelijke gevangenen mogt ik, als man, niet zien. Slechts vrouwen worden daar toegelaten, en aan vrouwen is evenzeer de toegang verboden tot de mannelijke gevangenen. Bij de vrouwelijke gevangenen zijn ook de bewaarders vrouwen, die gouvernantes geheeten worden. Men heeft bij dit gebouw geene wachthonden, ook geen corps de garde. De cellen en corridors zijn zoo stevig gebouwd en met ijzerwerk bevestigd; de muren die de open plaatsen omgeven, zoo hoog en zoo dik, dat men geene ontvlugting te vreezen heeft, en de bewaarders om haar te beletten volkomen voldoende zijn, te meer daar de gevangenen niet in gemeenschappelijke werkzalen bijeenkomen. Op den 6den Julij nam ik afscheid van Genève, en vertrok ten 2 ure met de Helvetië, eene ruime, fraaije en snelvarende boot, waarmede ik 4 uren later te Vevay aankwam. De wind was Noord-Oost en nog al sterk, zoodat ik tot mijn leedwezen niet altijd bovenop kon blijven. Bij 't wegvaren van Genève zag ik de toppen van den Montblanc weder zeer goed, en verlustigde mij zeer met de heerlijke gezigten ter wederzijde van het meer, vooral toen wij Lausanne voorbijvoeren en Vevay naderden. Aan den Savoijschen kant zijn de rotsgevaarten zeer hoog en prachtig. Hier en daar zagen wij vlak bij ons | |
[pagina 603]
| |
in de holten van derzelver toppen nog sneeuw liggen, die eenige dagen te voren gevallen was, en voorbij Vevay (aan de overzijde) waren de toppen geheel met sneeuw bedekt, dat, door het schitteren van de zon er op, een prachtig gezigt opleverde. Toen wij te Vevay aankwamen, begon het weldra te regenen en te onweêren, zoodat ik nog slechts eene zeer kleine wandeling kon maken door de stad naar de havenplaats, waar ik de reeds in nevels en regen gehulde rotsgevaarten nogmaals bewonderde, en ook weêr eene groote zuil vond met marmeren thermometer, barometer en waterpeil. De barometer stond, even als te Genève, tusschen variable en beau temps. Men verlangde zeer, dat de kwik eindelijk eens tot beau fixe mogt opklimmen, wijl men zoo dáár als overal elders in Zwitserland, waar ik tot dus verre was doorgereisd, wegens het steeds aanhoudende regenweder zich ernstig bekommerde over den oogst en den hooibouw. In mijn hôtel teruggekomen mij naar de leeskamer begeven hebbende, mogt ik, voor het eerst sints mijn vertrek uit Nederland, het genoegen smaken landgenooten aan te treffen. Over 't algemeen waren tot dus verre minder reizenden in Zwitserland aanwezig dan wel andere jaren. Vooral, zeide men mij, was dit het geval met de Engelschen, dat men toeschreef aan den oorlog en hunne daardoor min gunstige geldelijke omstandigheden. 7 Julij. Thans bevond ik mij te Vevay, en dat wel in het Hôtel des trois Couronnes, zoo uiterst prachtig aan het meer gelegen, dat men zelfs in Zwitserland er de wedergade niet van kent. Ook was het mij heden na veel moeite gelukt, hoewel op de derde verdieping, en dus wat hoog en warm, eene goede kamer te bekomen, met het heerlijkste uitzigt dat men zich voorstellen kan, inzonderheid op de 5000 voet hooge Savoijsche rotsgevaarten, die, hoewel ruim 2 uren van mij verwijderd (want zoo breed is daar het meer), mij te naauwernood ¼ uurs ver schenen. Hier vooral is hetzelveGa naar voetnoot(1), met de bergen en rotsen er om heen, nog oneindig bekoorlijker en trotscher dan bij Genève. Het hôtel ligt vlak er aan; slechts een fraai bij het hôtel behoorend park, met de heerlijkste zit- en wandelplaatsen, ligt tusschen beide. Menigvuldige tentschuitjes liggen daar te wachten en noodigen u uit | |
[pagina 604]
| |
tot togtjes op het meer. En echter, niettegenstaande al dat fraais en heerlijks, ging het mij dien dag, zoo als ons op reis en ook te huis wel eens meer gebeurt, niet naar wensch. Het had reeds den ganschen nacht duchtig geregend, de lucht was nog zeer donker, en de bergen en rotsen zoo sterk in nevels gehuld, dat ze bijna geheel onzigtbaar waren. De barometer was gezakt tot variable en daarmede de moed op spoedig gunstiger weêr; 't welk voor het oogenblik zoo ongunstig was, dat aan uitgaan niet te denken viel. Daarom besloot ik, niet ten 5 ure met de Engelschen, maar reeds ten 1 ure met de Duitschers te dîneren, dat mij echter zeer tegenviel. Eene zware, onsmakelijke soep, de vleeschspijzen alle met ragoût bedorven, volstrekt geene groenten dan een schotel artisjokken, die daarvoor moesten doorgaan doch mij als zoodanig gansch niet wilden smaken; op 't dessert geene andere vruchten dan aardbeziën, die zeer klein en niet rijp waren; en den wijn, dien men in Zwitserland overal elders bij 't dîner bekomt, moest men afzonderlijk nemen en vrij duur betalen. In het meest geroemde hôtelGa naar voetnoot(1) van Zwitserland was dus heden mijn dîner méér dan slecht, terwijl ik het overal ook later en zelfs in kleine stadjes en dorpen oneindig beter gevonden heb. De billijkheid evenwel noopt mij er bij te voegen, dat ik den volgenden dag, ten 5 ure dînerende, de tafel veel beter vond, daar dezelve toen van goede vleeschen, groenten en gestoofde vruchten voorzien was. Op dát uur betaalt men er 4 francs voor het dîner zonder wijn, en echter was het niet beter dan ik het in de andere hôtels had gehad voor 3 francs met wijn. | |
[pagina 605]
| |
Het weder bleef steeds regenachtig. Eerst tegen 6 ure begon de regen genoegzaam te verminderen om eene wandeling te kunnen doen naar 't Postkantoor en 't Panorama rond de KerkGa naar voetnoot(1), die achter de stad op eene aanmerkelijke hoogte gelegen is, zoodat men van het fraaije, ruime, met boomen beplante terras rondom dezelve de stad geheel overziet, en een heerlijk vergezigt geniet over het meer, zoo naar den kant van Genève, als naar dien van Villeneuve, mitsgaders op de Savoijsche rotsgevaarten aan gene zijde, en de bergen en rotsen aan de zijde waar men zich bevindt. Van daar wandelde ik weder naar de havenplaats, en voorts door de stad terug en een eind wegs den kant van Montreux op, bij welke gelegenheid ik niet genoeg kon bewonderen de verschillende schakeringen op de bergen, die ten deele tot boven toe met lange strepen houtgewas bezet zijn, waarvan het groen in de ondergaande zon heerlijk schitterde. Dit waren de rotsen van Meillerie. Daarboven zag ik uitsteken den Dent d'Oche, in de helling van wiens toppen ik veelvuldige sneeuwstrepen zag glinsteren, en op den Dent du Midi, meer links gelegen, een geheel sneeuwveld. Achter mij bevond zich de Dent de Jaman, eene op zich-zelve staande naakte en zeer in 't oog vallende rotspunt, veel op een tand gelijkende. Al het bovenstaande, met uitzondering alleen van den Dent de Jaman, mogt ik te huis gekomen ook uit mijne kamer aanschouwen, met dat heerlijke, nooit genoeg geprezene meer tusschen beide, waarvan het effect nog aanmerkelijk verhoogd werd, toen de inmiddels opgekomen maan alle nog overgebleven wolken had weggevaagd, en het meer en den omtrek op het betooverendst verlichtte! 8 Julij. Hoewel op nieuw regenachtig, was het weder toch veel beter dan den vorigen dag. Ik maakte daarvan dadelijk gebruik, om een voorgenomen toertje naar Montreux, Chillon en 't Hôtel Byron te maken, waartoe ik in eene kleine calèche met één paard, het rusten in 't Hôtel Byron niet medegerekend, 3¼ uur besteedde. - Ik had den ‘Winter aan het Meer van Genève’, van ida von düringsfeld, in 1851 bij | |
[pagina 606]
| |
b. dekema te Utrecht uitgekomen, bij mij, en liet mij door mijn voerman al de kerspelen, waaruit Montreux bestaat, aanwijzen. Ik vond alles naauwkeurig overeenkomende met de beschrijving er van in den roman; ook de familie-namen behooren daar te huis, alsmede de namen der Pensions. Uitwendig vielen mij die Pensions niet mede; wel echter de Zwaan te Vernex-dessous en 't Hôtel Byron. Het laatste vooral is een groot en prachtig gebouw, meestal door Engelschen bewoond. De ligging van hetzelve, juist tegenover de bogt van het meer, waar dit bij Villeneuve eindigt, is buitengemeen bekoorlijk. Doch ook de Zwaan te Vernex-dessous is zeer lief, vlak aan het meer gelegen. De Chasseur des Alpes, te Territier, heet thans Hôtel des Alpes en ziet er ook goed uit. Hoog boven Montreux was men bezig eene nieuwe en zeer groote Pension te bouwen. In Montreux zelf, in de straten, is het alles behalve fraai. Van tuinen bemerkt men weinig of niets. Des te meer evenwel van wijnstokken, met Turksch koren er tusschen. Ook zag ik in 't voorbijrijden noch vijgen, noch laurieren, noch olijven, maar steeds wijnstok en altijd wijnstok. De wijn is hier goed en goedkoop. De gewone kost slechts 25 eents de flesch, doch de oude belegen wijn is duurder. Chillon viel mij, naar de beschrijvingen en teekeningen die ik er van had gezien, uitwendig tegen, doch inwendig boeide het mij meer. Ook de onderaardsche gewelven zijn van tufsteen en dien ten gevolge zeer droog, zoodat byron de plank misslaat met van vochtige gewelven te gewagen. De ongelukkige bonnivard had het waarlijk in zijn akeligen kerker al erg genoeg, ook zonder dat die nog bovendien vochtig was. Wat nu het passeren van den winter betreft, voor hen wier slechte gezondheid eene zachte en gelijkmatige luchtstreek vereischt en waartoe Montreux zoo zeer wordt aangeprezen, geloof ik dat Vevay, en misschien Lausanne nog meer, de voorkeur verdient. Wel is waar zullen in Vevay, en vooral in Lausanne, méér winterdagen voorkomen dan in Montreux; maar ook in Montreux komen er soms vele achter elkander voor, zelfs laat in de lente, nadat men in den na-winter en 't begin der lente reeds heerlijk lenteweder gehad heeft. En wanneer dan te Montreux die winterdagen, of ook slechts neveldagen invallen, is het er allervervelendst, wijl men dan | |
[pagina 607]
| |
geheel beperkt is tot zijne niet veel comfort aanbiedende woning, en den omgang met de overige bewoners van de Pension, waarmede men reeds gedurende zoo vele maanden de lange winter-avonden heeft doorgebragt. Het staat dus te vreezen, dat de kranke door de verveling op die dagen meer aan zijne gezondheid verliezen zal, dan de schoone dagen hem hebben doen winnen. Weshalve het verblijf te Vevay en vooral te Lausanne, waar men zich veel meer afleiding geven kan, mij verkieslijker toeschijnt. Ook heb ik hooren beweren dat een winterverblijf te Wiesbaden nog veel beter is, dan een aan het meer van Genève, en zulks niet slechts om de meerdere afleiding, die Wiesbaden aanbiedt, maar vooral ook, wijl dáár het klimaat op den duur nog zachter is, en de temperatuurwisselingen er minder snel en sterk zijn.
('t Vervolg en slot in een volgend Nommer.) |
|