Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1854
(1854)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEen woord over de staatshuishoudkunde.
| |
[pagina 526]
| |
bezet; elke Spaansche hoogeschool bezit er een. In Rusland wordt de staatshuishoudkunde insgelijks aan alle hoogescholen onderwezen, en dat onderwijs wordt ook aan al de hoogescholen van Duitschland en België gegeven. In Engeland strekt het zich nog veel verder uit. De Heer whately, Aartsbisschop van Dublin, die veel tot de uitbreiding van dat onderwijs heeft toegebragt, zeide vóór weinige jaren, bij gelegenheid eener akademische plegtigheid, dat men in Groot-Brittanje alleen vier duizend scholen vindt, waarop de beginselen der staatshuishoudkunde worden onderwezen. Hierdoor wordt het begrijpelijk waarom het Engelsche volk het best in staat is om met kennis van zaken over de regeling der publieke aangelegenheden te oordeelen, en vraagpunten te beslissen betreffende de finantiën, de belastingen, den handel, of de koloniën. Door de tegenovergestelde reden bestaan bij het volk dat men het geestigste der aarde noemt, omtrent dezelfde onderwerpen, de grofste dwalingen en de bespottelijkste vooroordeelen. In Frankrijk vinden op het gebied der staatshuishoudkunde de ergste sophisterijen het gemakkelijkst ingang, als zij maar met driestheid worden voorgedragen. Dáár vooral is ten opzigte van die onderwerpen het gezegde waar:
Un sot trouve toujours un plus sot qui l'admire.
De gebeurtenissen van 1848 liggen nog zoo versch in het geheugen, dat het niemand verwonderen zal, als er hier op gewezen wordt. Welke staatshuishoudkundige buitensporigheden zijn er toen verkondigd en toegejuicht, zelfs door mannen die eene goede opvoeding hadden genoten, en verlicht werden genoemd, en in andere opzigten ook werkelijk verlicht waren; - mannen, die hunne graden niet alleen bij Collegiën en Faculteiten, maar ook in ambtsbetrekkingen en op de staatkundige loopbaan verworven hadden! - Ik zal noch namen noemen, noch herinneringen opwekken, die reeds sluimeren, en wil hen ook niet kwetsen die berouw hebben over 't geen zij destijds hebben gezegd; maar als men de moeite wilde nemen in den Moniteur na te zien wie in de Constituërende Vergadering en in openbare Vereenigingen gesproken en gestemd hebben voor het regt op arbeid - men zou dan verwonderd staan. Toen Frankrijk overstroomd moest worden | |
[pagina 527]
| |
door een stortvloed van herboren assignaten, onder den titel van hypothecaire bons, hebben mannen, die de maatschappelijke orde voorstonden en de partijschappen verfoeiden, zich uit kortzigtigheid onder de verdedigers van die verderfelijke uitvinding gerangschikt. Behalve hen die zich als bij toeval en voor een enkelen dag bij de Socialisten voegden, zijn er velen geweest, die, in weerwil van hunne natuurlijke gaven en uitstekende opvoeding, zich voor goed in het socialistische leger deden inschrijven. Het is niet moeijelijk te verklaren wat de reden zij geweest van al die voorbijgaande of voortdurende dwalingen: zij lag in de onkunde van het publiek op 't gebied dier Economie. Het publiek, ook in de beschaafdere standen, weet niets zelfs van de eenvoudigste en bevattelijkste begrippen der staatshuishoudkunde: over den eigendom; het krediet; de kapitalen; den handel; de munt; de grenzen der tusschenkomst van den Staat in bijzondere aangelegenheden; en de voorwaarden van de publieke welvaart. En van waar dat? Omdat men 't er nergens in onderwijst. Daardoor alleen zijn zoo vele welgezinden in den tijd van beproeving, die op de Februarij-omwenteling volgde, in den strik gevallen, dien de Socialisten voor hen gespannen hadden. De Graaf mollieu zegt met reden, in zijne Mémoires, die zoo vele uitstekende, juiste en fijne opmerkingen bevatten, dat, door het gemis van staatshuishoudkundige begrippen, de Fransche Regenten steeds gevaar loopen, om op het gebied dier wetenschap onbestemde en valsche theoriën te verkiezen boven de regelen door eene grondige studie der feiten aangegeven. ‘En’ - voegt hij er bij - ‘dat heeft ernstige gevolgen gehad. Het is de reden geweest waardoor bij het uitbarsten der omwenteling niemand gereed was: noch zij die haar vreesden, om haar te bedwingen; noch zij die haar inriepen, om haar te leiden.’ De beproevingsdagen der omwenteling zijn voorbij; Frankrijk is gered van de anarchie, en de invloed der clubs is vernietigd; maar in elken toestand doet zich de behoefte aan juiste denkbeelden over de staatshuishoudkunde dringend gevoelen. Op dat oogenblik is eene beproeving van geheel anderen aard gevolgd: wij hebben de gevolgen van een slechten oogst ondervonden, en die toestand is niet zonder gevaar | |
[pagina 528]
| |
geweest. Waarom? Omdat er zulke valsche denkbeelden ten aanzien van den graanhandel zijn verbreid en gehuldigd worden. Het Gouvernement wil - en te regt - dat die handel vrij zij; ware hij niet vrij, dan zouden wij aan gewissen hongersnood worden blootgesteld. Maar wat moeite kost het der Regering om die vrijheid te doen eerbiedigen! Een aantal van hare ambtenaren zelfs hebben haar moeijelijkheden in den weg geworpen door misplaatsten ijver tegen de graanhandelaars, die zij, even als het onbeschaafdste gepeupel, voor opkoopers en vampyren houden. Men heeft zelfs, in de reglementen, ten deele aan het openbaar vooroordeel moeten toegeven, zoo als men bij brand somtijds een gedeelte aan het vuur overlaat, om het overige te kunnen redden: om die reden is de uitvoer van aardappelen en gedroogde groenten verboden, en de uitvoer van granen aan regten onderworpen, die met een verbod van uitvoer gelijk staan. De Engelschen, die hunne belangen beter begrijpen, hebben zich daar wel voor gewacht. In Engeland is de uitvoer vrij, even als de invoer, en ook de Belgen hebben het verbod van uitvoer opgeheven, daar ook zij begrepen, dat men, om eene wèl voorziene markt te hebben, den handel vertrouwen moet inboezemen; en de handel stelt alleen dáár vertrouwen waar de vrijheid gehuldigd wordt. Waar zou 't heen moeten wanneer ieder volk, zoo ras er duurte ontstond, zijne grenzen voor den uitvoer van granen sloot? Er zou dan ook geen graan meer inkomen uit Rusland en uit de Vereenigde Staten. En toch verlangt het publiek in zijne onwetendheid dat de uitvoer alsdan verboden worde, en de onwetendheid is koppiger dan het weten, en men moet haar te meer ontzien, omdat zij hartstogtelijk en blind is. Zouden de zaken zich ook aldus hebben toegedragen, wanneer de staatshuishoudkunde in Frankrijk eene grootere plaats bekleed had in de opvoeding der jeugd? Het vraagstuk over de munt en kostbare metalen, dat aan de orde gekomen is door de ontdekking der goudmijnen van Californië en Australië, geeft een nieuw voorbeeld van de ongelegenheden, waarin men geraakt door het licht der staatshuishoudkunde te bedekken. Als men er niet tegen waakt, zal er eene groote verandering plaats grijpen in de munt; dat wil zeggen: in het mechanisme der wederkeerige ruilingen. Het | |
[pagina 529]
| |
goud, een metaal dat in waarde vermindert, zal het zilver vervangen, dat eene betrekkelijk vaste waarde heeft, en de standaard is door de wet ingesteld. Hoogst teedere belangen zullen er gevoelig door worden getroffen, en het welzijn der menigte zal er, gedurende het tijdperk van overgang, op eene zorgwekkende wijze mede gemoeid zijn, want het dagloon der werklieden volgt slechts langzaam en van verre de veranderingen van de verhouding der edele metalen tot de eetwaren. De wijze waarop de Fransche wetgeving omtrent de munt bepaaldelijk is vastgesteld, brengt mede dat, voor de regtbank der billijkheid zoo wel als voor die der wetenschap, de eenig mogelijke uitweg is: te trachten den zilveren standaard te doen eerbiedigen. Intusschen kunnen de averegtsche, met het gezond verstand strijdige redeneringen, en de onhoudbare stellingen, die daaromtrent dagelijks openbaar worden gemaakt, onoverzienbare bergen van zwarigheden doen ontstaan. Als 't geen in Frankrijk over dit onderwerp gezegd en gedrukt wordt, in Engeland werd verkondigd, zou 't afgekeurd en bespot worden door elk die eene maar redelijke opvoeding genoten heeft. Van waar dat verschil tusschen die beide landen? Van waar het gezag der dwaling in Frankrijk? Van waar anders, dan dat het onderwijs in de staatshuishoudkunde er tot heden bijkans geheel heeft ontbroken? Onder die vraagstukken van den dag welke voor het algemeene welzijn gewigt hebben, en waaromtrent de publieke meening tot dus verre is geblinddoekt, behoort ook het handelsstelsel. De beschaafde Staten van Europa hadden, onder den invloed van de hevige en onberaden ijverzucht der Natiën onderling, in handel en nijverheid een stelsel van uitsluiting tegen elkander aangenomen. Men vervolgde den vreemdeling in zijne koopwaren met dezelfde drift waarmede legers elkander op het slagveld vernietigden. Gedurende eene eeuw, tot in 1815, bevatte de wetgeving die den handel tusschen de volken regelde, meer beperkingen, bij minder ontzag voor de vrijheid van personen, en minder zorg voor de belangen der nijverheid en de regten van den verbruiker, dan ooit te voren. De misbruiken voortgesproten uit de ongelukkige inmenging van den geest des oorlogs in vredelievende handelszaken, werden nog verergerd door andere misbruiken, waarvan de oorzaak lag in den privilegie-geest, aan het leenstelsel eigen. | |
[pagina 530]
| |
Reeds in de laatste helft der vorige eeuw hadden uitstekend begaafde en edelmoedige mannen de noodlottige gevolgen aangewezen eener beperkende handels-wetgeving, die niet vereenigbaar is met de behoefte aan vrijheid, welke de nijvere man telkens gevoelt als hij met voordeel wil handelen. Zij hadden hare rigting bestreden, op grond van de beschaving, van het publieke regt, en van het gezonde verstand. Als stelsel ook hadden adam smith, turgot, franklin haar reeds door de kracht hunner bewijsvoering volkomen vernietigd; maar dat alles was te vergeefs. Aangeblazen door den helschen geest van den krijg, bleef elke regering volharden bij hare oude gebruiken en de handels-vrijheid terugstooten. Eindelijk, in 1815, werd de vrede der wereld hersteld. Nu begon er voor de beschaafde volken, die zoo vermoeid en uitgeput waren door eene vreeselijke worsteling, eene heilzame reactie, en zij wierpen den nationalen haat af, als een vergiftigd kleed. Een algemeen streven naar een heilig verbond tusschen de meest ontwikkelde volken, en verder tusschen het gansche menschdom, volgde op het schrikkelijke bloedbad van twee-en-twintig lange, bange jaren. In den boezem van elken Staat begonnen verlichte mannen niet alleen de verhevenste gevoelens uit te spreken, maar ook praktische zaken met zorg te behandelen, en aan alle zijden kwam men tot de erkenning, dat de voordeelen van handels-stelsels op beperking en uitsluiting gegrond, alleen in de verbeelding bestaan, en dat, zoo individuën of enkele categoriën van personen er bij uitzondering door bevoordeeld worden, hun exceptioneel belang onmogelijk in overeenstemming gebragt kan worden met de beginselen van het nieuwere publieke regt. Voor elk die zich de moeite gaf deze onderwerpen met naauwgezetheid te bestuderen, werd het meer en meer duidelijk, dat het verbodstelsel niet waardig is bescherming van den nationalen arbeid te heeten; al had het ooit te voren aanspraak op dien eeretitel gehad. Elk zag integendeel, dat het de nationale nijverheid benadeelde, daar toch de eerste behoefte van den arbeid en de nijverheid van verlichte volken, wier moreel niet is verlamd, en die over kapitalen kunnen beschikken, zonder twijfel de vrijheid is om te koopen en te verkoopen. Men herinnerde zich de woorden van colbert: dat beperkingen op den invoer van voortbrengselen die ook door de binnen- | |
[pagina 531]
| |
landsche nijverheid worden voortgebragt, slechts tijdelijke leibanden zijn voor die nijverheid in hare prilste jeugd. Men begreep dat der nationale nijverheid door het ultra-beschermende stelsel een krachtige prikkel tot vooruitgang werd benomen; wijl het in den menschelijken aard ligt, dat ieder, ook de industriëel, behoefte heeft aan spoorslagen om voorwaarts te gaan. Men ontwaarde dat, als de aanvoer van de grondstoffen belemmerd werd, alsdan ook de arbeid, dat éénige erfgoed der volken, in hooge mate werd belemmerd. Kortom, de staatsmannen zagen in, dat men door het stelsel van uitsluiting hals over hoofd geworpen werd in het privilegie, in het monopolie, in de onwettige belasting van den een boven den ander; in één woord: dat men er door in strijd kwam tegen den geest des tijds en de stellige voorwaarden der openbare welvaart. Deze vrijzinnige denkbeelden hebben sedert 1815 zich trapsgewijze een weg gebaand in al de groote Staten van Europa. Aan de spits van allen zag men den grooten man, die door de baren van het lot op de rots van St. Helena was geworpen, de denkbeelden afzweren welke de oorlog hem had ingegeven, en in ondubbelzinnige taal de staatkunde der handels-vrijheid huldigen; want reeds in Junij 1816 deed hij de volgende, in het Mémorial de Sainte-Hélène geboekte uitspraak: ‘Nous devons nous rabattre désormais sur la libre navigation des mers et l'entière liberté d'un échange universel. In Engeland werd dezelfde gedachte in 1820 verkondigd en met kracht aangedrongen in een adres van den handels-stand der Londensche City; - een merkwaardig stuk, dat op zich-zelf voldoende is om den naam van zijnen opsteller, thomas fooke, bij het nageslacht in eere te doen houden. Na de gelukkige pogingen aldaar in 1825 en 1826 door huskisson aangewend, vond het beginsel van handels-vrijheid in Engeland een nog krachtiger voorstander en verdediger in huskissons voormaligen bestrijder, Sir robert peel. Aan hem en aan wellington, die hem met al de vastheid van zijn karakter ondersteunde, heeft men te danken, dat de handels-vrijheid in Groot-Brittanje een axioma van het publieke regt is geworden. De belanghebbenden, die zich in 1846 met hevigheid tegen het programma van Sir robert peel hebben aangekant, zijn later voor de handelsvrijheid gewonnen door de weldaden die het gemeene vader- | |
[pagina 532]
| |
land er van ontvangen heeft, zonder dat zij er door werden benadeeld, en thans zegenen ook zij de nagedachtenis van dien voor altijd beroemden staatsman. Ten gevolge van de verbazende en wonderbare resultaten der hervorming van het douanen-stelsel in Engeland, hebben de denkbeelden van handels-vrijheid zich ook buiten dat rijk meer en meer verspreid. Amerika huldigde die het eerst door zijne wet van 1846, en de voorstanders van vooruitgang zullen niet ligt den naam van walker vergeten, die, als Minister van Finantiën, de onvermoeide en welsprekende verdediger der vrijheids-leer in handels-aangelegenheden te Washington is geweest. Op het voorbeeld van Engeland, hebben bijna al de Staten van het vaste land van Europa hunne tarieven in een vrijgevigen zin veranderd; zoo deden Oostenrijk, Rusland, België, Nederland, Spanje, Portugal. Het volstrekte verbod-stelsel, in zoo ver het een beschermenden invloed op de nijverheid moest uitoefenen, is bijna geheel uit de handels-wetgeving der beschaafde volken weggewischt - behalve in Frankrijk. Nog niet lang geleden heeft de Koning van Sardinië, gehoor gevende aan de raadgevingen van den in verlichting en karakter uitstekenden Minister de cavour, - bij de opening van zijne Wetgevende Kamers, luide verkondigd: dat hij het beginsel van handelsvrijheid huldigt, en zulks in bewoordingen, die aan de taal doen denken waarvan napoleon zich op St. Helena heeft bediend. Frankrijk alleen was tot op den laatsten tijd, te midden van dien verheven, algemeenen vooruitgang, onbewegelijk blijven stilstaan. Frankrijk, hetwelk in nuttige kunsten uitmunt, en door het genie zijner bewoners voor een uitvoer zonder grenzen bestemd is, op de eenige voorwaarde, dat het de grondstoffen goedkoop kunne verkrijgen, 't geen spoedig het geval kan zijn, wanneer het die niet alleen uit eigen bodem trekt, maar ook de muren nederwerpt, thans rondom zijne grenzen tegen den invoer opgetrokken - dat Frankrijk zucht tot heden nog onder het beperkendste tarief der wereld. Andere landen schaffen het verbodstelsel af - Frankrijk behoudt het, als of 't een palladium ware. Negen tiende gedeelten van elders vervaardigde goederen blijven in Frankrijk verboden, en dat verbod gaat met premiën voor de aanbrengers en met huiszoekingen voor de burgers gepaard. Andere landen voeren hunne grondstoffen uit, overtuigd, dat dit voor de nationale nijverheid eene | |
[pagina 533]
| |
der krachtdadigste aanmoedigingen is; Engeland heeft ze zelfs geheel en al ontheven, terwijl het aan de benaming van grondstoffen de ruimste beteekenis geeft; maar tot in den laatsten tijd, toen opmerkelijke deereten omtrent de steenkolen en het ijzer weder de voorstanders eener tariefs-hervorming met eenige hoop hebben vervuld, heeft Frankrijk ze aan verbazende regten onderworpen gehouden. Zoo blijft het in zijne onkunde moeijelijkheden bestendigen tegen de ontwikkeling van den algemeenen rijkdom; tegen de vermenigvuldiging der kapitalen, die bronnen van welvaart en arbeid; en tegen het goedkoope levens-onderhoud, die gewigtige voorwaarde van rust en orde in de maatschappij. De Franschen, die in 1789 de vaan der vrijheid en gelijkheid hebben opgestoken, en om haar te doen zegevieren de wereld met hun bloed hebben gedrenkt - blijven geketend aan een handels-stelsel, dat eene ontkenning is van de burgerlijke vrijheid in hare betrekking tot arbeid en nijverheid; een stelsel, dat, strijdig met de heiligste regelen van het gemeene regt, het algemeen belast ten behoeve van eenige bijzondere belangen. Van waar zulk eene tegenstrijdigheid? Van waar dat verzaken van een grootsch verleden; dat verwaarlozen van de teederste belangen? Dat alles komt voort uit de onwetendheid des publieks, en zelfs van anderzins verlichte mannen, ten aanzien van de staatshuishoudkunde. De bijzondere personen die door het beschermende stelsel bevoordeeld worden, en zij meenen er voordeel van te kunnen trekken, hebben alle de opvolgende regeringen omringd en geplaagd. Om haar de goede en ware beginselen als ijdele theoriën en magtspreuken voor te stellen, hebben zij zelfs de feiten verdraaid. Zoo, tegenover de bewering, dat Europa bijna geheel en al de prohibitie uit zijne tarieven heeft gewischt, beroepen zij zich op zeker Russisch tarief, waarbij het verbodstelsel op eene groote schaal zou zijn gehandhaafd gebleven; maar dat tarief bestaat alleen in hunne verbeeldingGa naar voetnoot(1). Voor het publiek hebben zij een sprookje als van Moeder de Gans en nog andere vertelsels bedacht die geen naam mogen dragen, en ze doorgloeid met de opge- | |
[pagina 534]
| |
wonden vaderlandsliefde der kroegen. Terwijl zij de nationale hartstogten dus opwonden, deden zij 't publiek gelooven dat men cijnsbaar is aan den vreemdeling wanneer men hem koopwaren tegen lage prijzen afkoopt, doch, daarentegen, in de volheid zijner regten en waardigheid blijft, als men den inlandschen fabriekant een prijs van monopolie betaalt, en zich onderwerpt aan persoonlijke visitatiën, huiszoeking en het verraderlijk oog van bezoldigde aanbrengers. Tot in den laatsten tijd heeft de ligtgeloovige menigte die fabelen als geloofs-artikelen, die sophismen als heilige beginselen aangenomen. In het bijzonder werd de landbouw-stand door deze mystificatie bedrogen. De Maarschalk bugeaud, die met zoo veel scherpzinnigheid als spreuk had aangenomen: ense et aratro (met den degen en met de ploeg), was te goeder trouw toen hij op de nationale tribune verkondigde: dat een inval der Kozakken minder kwaad aan Frankrijk zou doen dan de vrije invoer van vreemd vee. Ondanks zijn gezond verstand, had hij de verbodlievenden geloofd, die verzekerden dat de vrije invoer van vreemd vee den verkoop van de inheemsche ossen en schapen verhinderen en het verderf bewerken zou van den Franschen boerenstand. Hoe zou die dappere krijgsman en trouwe burger zich verwonderen, als hij nog in leven ware, en zag dat, ten gevolge van het decreet van 14 September 1853, het vreemde vee bijna vrij wordt ingevoerd, en evenwel het vleesch niet alleen voor geene spotprijzen verkocht wordt, maar zelfs duurder is geworden. Uit het voorgaande blijkt dat het gemis van onderrigting in de staatshuishoudkunde groote bezwaren voor den goeden gang der openbare aangelegenheden oplevert. Maar, hoe komt het, dat in een land hetwelk altijd bekend is geweest om zijne vrijgevigheid, de staatshuishoudkunde uit het openbare onderwijs is verbannen? Het antwoord is niet moeijelijk: de staatshuishoudkunde heeft in Frankrijk tot nog toe magtige en bekwame tegenstanders gehad en slechts flaauwe, onverschillige beschermers. De weinigen welke die wetenschap magtig waren, zijn ook wel eens met gematigdheid opgekomen tegen maatregelen, door welke de Regering tusschen beiden trad in zaken of verrigtingen die aan de bijzondere nijverheid of vrije keus van particulieren konden overgelaten worden. De wetenschap heeft aldus somwijlen de ultra-reglementaire rigting der administratie gelaakt, doch terwijl zij der Regering slechts herinnerde de houding die haar voegt, en niet verder ging dan haar de grens aan te wijzen die zij in haar eigen belang niet moet overschrijden - heeft men de staatshuishoudkunde voor eene factie uitgemaakt, en dat had ten gevolge, dat zij als gevaarlijk uitgekreten en buiten de groote inrigtingen van openbaar onderwijs gesloten werd. De voornaamste oorzaak evenwel van de ongenade waarin de staatshuishoudkunde verkeert, ligt in de vijandschap welke de bijzondere belangen, wier overheersching zij fnuikt, tegen | |
[pagina 535]
| |
haar koesteren. De Regeringen onderzoeken, en erkennen hare dwalingen wanneer zij die inzien, maar de bijzondere belangen achten zich onfeilbaar, en vergeven 't nooit dat men getracht heeft hen te doen wijken voor het algemeen belang. De Latijnsche Dichter, die de hebzucht, in averegtschen zin heilig noemde (auri sacra fames), heeft daarin den grondslag aangewezen van de onverzoenbare haatdragendheid, die uit de vrekkige eigenbaat ontspringt. De staatshuishoudkunde vindt in die nijverheidsondernemers welke door de verbodsbepalingen bevoordeeld worden, onverbiddelijke vijanden, wier verbond onuitputtelijk en onvermoeid werkzaam is om hare wetenschap in minachting te brengen. In Engeland, waar 't eigenbelang niet minder scherp en vasthoudend is, stuit het op eene magt die 't weêrstaat en met den tijd aan zich onderwerpt: den bij deze vaderlandlievende natie onwederstaanbaren publieken geest. In Frankrijk is de publieke geest zwak, niet magtig genoeg om te volharden. De bijzondere belangen hebben er dus de handen ruim om de staatshuishoudkunde te vervolgen en hare beoefening voor eene misdaad van Staat te doen doorgaan. In een uur van groote opgewondenheid vormde men zelfs het plan om de verbodsleer in het onderwijs te doen opnemen. In den Algemeenen Raad van den Landbouw, de Manufacturen en den Handel, sprak men daaromtrent een wensch uit evenzeer onbestaanbaar met de waarheid als met het gezonde verstand. - Zoo kon men ook de Hoogleeraren in de sterrekunde willen noodzaken om te leeren dat de zon rondom de aarde draait, en die in de regtsgeleerdheid om de schoonheid en de vrijgevigheid van het leenstelsel te verheffen. Die zonderlinge wensch echter geeft een juist denkbeeld van den ijver waarmede men poogt de uitbreiding van het onderwijs in de staatshuishoudkunde in Frankrijk tegen te houden. Het ware eenvoudiger geweest te vragen: dat de drie bestaande leerstoelen dier wetenschap wierden opgeheven. De voorstanders van het verbodstelsel verbergen 't ook niet dat zij dien wensch koesteren. Nogtans is het eene waarheid, die verkondigd wordt door de gebeurtenissen, en snel haren weg vindt: dat ieder wèl doet zich in de staatshuishoudkunde te bekwamen. De beslissing der vraag: of de staatshuishoudkunde al dan niet onderwezen moet worden? komt eigenlijk neder op de beslissing: of men de leer moet huldigen die de beginselen der beschaving eert en ontziet, of de leer die deze beginselen met voeten treedt; - de verlichte leer, die adam smith, turgot, franklin, en de beroemdste staatsmannen van den tegenwoordigen tijd onder hare belijders telt, of de duistere leer der uitspraken van blind vooroordeel en vrekke eigenbaat, die niet is staande te houden dan door geweld, met verdraaijing van eijfers, en met vervalsching der geschiedenis. |
|