Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1854
(1854)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerpoozing.
| |
[pagina 351]
| |
geene rekenschap geeft, en die men niet tot vaste wetten terugbrengt. - Voert men welligt hiertegen aan: dat er toch gezorgd wordt dat die verpoozing niet onbeschaafd, niet ondoelmatig zij, niet tegen het groote levensdoel aandruische, niet onwaardig verdiene te heeten? - Ieder gevoelt het bloot negatieve dier zorge. Zeer velen willen met reden verder gaan. Ook bij de verpoozing willen zij hun levensdoel niet verwaarloozen: ook deze moet er het hare toe bijdragen. Doch daarmede verliezen zij vaak het karakter van alle verpoozing uit het oog, en zij maken haar tot eene slechts minder ingespannen werkzaamheid; tot eene maar betrekkelijke rust; tot hetzelfde als de werkzaamheid, ofschoon met een lager exponent. Beide die opvattingen rusten op eene minder juiste waardeering van 't geen verpoozing heeten mag. De laatstgemelde miskent haar recht, en de ervaring leert dan ook dat zij slechts bij zekeren kunstmatigen zielstoestand, en ook niet anders dan maar voor een korten tijd, kan toegepast worden. De eerste is onvolledig, daar zij het toezicht over de verpoozing slechts laat bestaan in de afwering van het een en ander dat buitensporig schijnt. Maar dat toezicht moet positief worden. Niet alleen moet gevraagd worden: ‘of het een of ander in de verpoozing verkeerd zij?’ maar ook: of de geheele verpoozing wel goed, d.i. in overeenstemming zij met het groote levensdoel? Dit kan echter alleen voor willekeurig gekozen ontspanningen gelden. En de meeste in ons leven zijn onwillekeurig, uit eene natuurlijke behoefte van ons wezen voortgevloeid. - Zijn ze daarom de aandacht van den zielkundigen zelfbeschouwer onwaardig? Integendeel. Zij zijn juist de onbedriegelijke wegwijzers tot de kennis van onze natuur, uit welke zij zijn voortgevloeid. Het is der zielkunde gelukt, uit de ervaring eenige tamelijk algemeene wetten op te maken, volgens welke sommige bepaalde ziels-toestanden met bepaalde andere ziels-toestanden - en bepaalde inspanningen en richtingen des geestes met bepaalde ontspanningen en verpoozingen in verband staan. Den aard van dat verband uit sommige dier waarnemingen eenigzins te doen kennen, is mijn doelGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 352]
| |
Verpoozing in het algemeen is die ontspanning en betrekkelijke rust waartoe de geest door voorafgegane inspanning gedrongen wordt. Zij is gegrond op de ervaring, dat alles wat slechts over eene beperkte mate van kracht heeft te beschikken, na het uitputten dier kracht in eene afgematheid verzinkt, aan de mate der uitputting evenredig. Aldus brengen onze verschillende stoffelijke verrichtingen evenzeer als de geestelijke die uitputting welke tot verpoozing noopt mede. Dat de mate der uitputting en dus ook der bevrediging die de verpoozing schenkt, aan de mate der krachtsinspanning evenredig is, behoeft geene nadere aanwijzing. Maar hoogst opmerkelijk voor de kennis van den aard dier verpoozing is de waarneming, beide op stoffelijk en geestelijk gebied, dat zij meestal in eene soort van polaire tegenstelling staat tegen de inspanning die haar noodzakelijk maakte. Deze opmerking kan voor de kennis van onze geestelijke verrichtingen niet zonder vruchtbare toepassing zijn, daar bij twee tegengestelde dingen de aandachtige beschouwing van het ééne dienen kan om duidelijker kennis te doen verkrijgen van het andere. Zonder dat in vele bijzonderheden te ontwikkelen, ga ik tot de eenvoudige vermelding der waargenomene feiten over. Het gevoel van kracht hetwelk ons tot onwillekeurige bewegingen dringt, wordt meestal spoedig door het geheel tegengestelde gevoel van vermoeijenis gevolgd. Heeft het oog eenigen tijd een rood voorwerp aangestaard, dan vormt zich door eene zelfstandig terugwerkende kracht voor zijne aanschouwing de complementaire groene kleur, gelijk na blinkend wit de zwarte. Is de tong door een sterk zuur aangedaan, dan vormt zich op haar, door eene dergelijke terugwerking, uit den indruk van eenvoudig water zelfs een zoete smaak. Bij sommige ongesteldheden der verduwende ligchaamsdeelen spoort het zuur dat zich in de maag heeft gevormd, onwillekeurig aan tot het nuttigen van alkalische bestanddeelen. Hetzelfde op- en uit- elkander volgen der twee tegenovergestelde richtingen vertoont zich op het inwendig, geestelijk levensgebied. Eene overmaat van vreugde laat, vooral in den jeugdigen leeftijd, dikwijls het gevoel eener diepe, onverklaarbare zwaarmoedigheid na, ook wanneer geen ligchamelijk, maar een zuiver geestelijk genot die vreugde had opgewekt. Velen wier lippen altijd en overal van puntige scherts | |
[pagina 353]
| |
overvloeijen, kan men het aanzien dat zij er eene spijtige, bittere smart achter zoeken te verbergen. Ariosto's verzen zijn vol dartele vrolijkheid; maar hij-zelf helde tot diepe zwaarmoedigheid over: gelijk er in het algemeen in de krachtigste geesten een even sterke trek tot opgewekte vrolijkheid als tot ernst gevonden wordt. Elk die geen vreemdeling is in de geschiedenis zijner eigene stemming, kan gewis zich menigvuldige herinneringen te binnen brengen, niet alleen van zulk een overgaan van ernst tot scherts, of omgekeerd; maar ook van ernstige wisselingen op het gebied van het zedelijkschoon. Juist in die oogenblikken waarin de geest met de verhevenste voorstellingen omgaat, voelt hij zich vaak tot platte banaliteit, ja, gemeenheid teruggetrokken, en juist dán is de ernstigste waakzaamheid noodig, opdat de verheven vlucht niet in een diepen val eindige. Dit, wèl toegepast, zou menigeen kunnen geruststellen die in de eb en vloed des ‘gevoels’ zich op godsdienstig gebied de angstigste, pijnlijkste en toch vaak vruchtelooze worstelingen om des gewetens wille getroostGa naar voetnoot(*). Zij zou hun kunnen leeren dat de waarachtige vroomheid niet bestaat in bepaalde bewegingen des gevoels, al is het dat zij er zich vaak in openbaart en kenbaar maakt. Het zou ook eene allergewichtigste les voor ouders kunnen opleveren, die vaak de godsdienstige opvoeding hunner kinderen behandelen zonder de fijne kieschheid en takt die in alles, maar inzonderheid hierin zoo noodig is. Vele ouders dwingen de kinderen tot het aan den dag leggen en uitwendig betuigen van een godsdienstig gevoel dat wèl in de diepte van hunne boezems ligt, maar niet geschikt is om er zoo ruw en haastig uit opgedolven te worden. Van daar de afkeer waarmede velen in rijpe jaren het heiligste en heerlijkste van zich afstooten, dat hun in de jeugd zonder takt, over-verzadigend en voor het ontkiemend gevoel te ruw is opgedrongen. (Men zie slechts, om één enkel voorbeeld te noemen, den mannelijken leeftijd aan van hen voor wie het kerkgaan of bidden in de kindsheid een streng geboden plicht is geweest.) Hoe het waargenomene, omtrent den overgang tot tegengestelde ziels-toestanden, door de logische waarheid van het | |
[pagina 354]
| |
verband der denkbeelden verklaard en opgehelderd wordt, is hier de plaats niet, verder te ontwikkelen. Wij vermelden alleen sommige der waarnemingen op dit gebied, die ons een woord van andersen te binnen brachten: ‘Uitersten raken aan elkander, gelijk de punten van een' cirkel, die het verst van elkaâr verwijderd liggen, elkander weder raken: gelijk men op het graf van zijne dierbaren het innigst aan de onsterfelijkheid gelooft.’ Ontmoeten wij nu twee verrichtingen of stemmingen der ziel die dikwijls op elkaâr volgen, dan kunnen er gevallen bestaan die ons omtrent den aard dier twee dingen op zich-zelve zekere wenken geven. Eenige voorbeelden zullen doen blijken dat die afwisselende verrichtingen of stemmingen niet altijd tegenover elkander staan als zulke waarvan de eene de andere schijnt uit te sluiten; maar elkander opvolgend als in het ligchamelijke de slaap op het waken, en de zucht naar rust op den arbeid. Wanneer men bedenkt dat de Mathesis en de Muzijk beide haar innigste wezen op het gebied van orde, wet en regelmatigheid hebben, zal het geene verwondering baren dat de diepzinnigste Mathematici gewoonlijk een bijzonderen aanleg hebben voor Toonkunst. In welk een innig verband pythagoras deze beide verrichtingen des geestes gesteld heeft, is bekend. De groote galileï vond van zijne vroegste kindsheid af in de Toonkunst zijne liefste verpoozing. Aan de heerlijke wetten, door keppler opgesteld, is het te ‘hooren’ dat hij de ‘Harmonie des heelals’ heeft gekend. Het verband tusschen Wijsbegeerte en PoëzijGa naar voetnoot(*) ligt in beider gemeenschappelijk doel, de bovenzinnelijke waarheid, die de eerste langs de kronkelpaden der dialektische redenering zoekt, de tweede op de vleugelen van het voorbeseffend bewustzijn onmiddellijk bereikt en omvat. Dáárom lag er eene diepe beteekenis in den droom die, telkens onder de verschillendste vormen terugkeerende, sokrates aanbeval: de Muzijk te beoefenen. (Men weet in welk eene uitgestrekte, alle schoone kunst omvattende beteekenis dat woord bij de oude Grieken gebruikt werd.) Gehoorzaam aan de Godsstem besteedde de wijze zelfs de laatste rust in den kerker nog aan een Paean voor die Godheid welke de geestdrift voor het Goddelijke in | |
[pagina 355]
| |
de ziel werkte, en tot eene poëtische omwerking van de Aesopische Fabel. Omgekeerd vindt men die geesten welke in de werkzaamheid leefden wier verschillende richtingen sokrates met den algemeenen naam Muzijk omvatte, bij uitnemendheid tot diepzinnige wijsgeerige navorsching geneigd. Dante heeft bestendig de vlam zijner geestdrift met aristoteles' scherpzinnige deductiën gevoed. Shakespeare toont overal de innigste vertrouwdheid met de hoogste vraagstukken der Wijsbegeerte. Molière was diep in de leer van cartesius ingedrongen. Göthe kon zich niet verzadigen aan de verhevene Ethica van spinoza, zoo te recht ook door een ander diepdenkend kenner ‘het groote gedicht over God’ genoemd. Wie denkt hierbij ook niet aan onzen merkwaardigen kinker? Het besef van de naauwe verwantschap, ja, der evenwijdigheid als het ware, tusschen de wetten van Geest en Natuur, heeft hen voor welke het edelste voortbrengsel des geestes, de taal, het voorwerp der navorsching was, dikwijls tot verpoozing op het gebied der Natuurwetenschap gedrongen. De voortreffelijke taalvorscher johann leonhard frisch (1720) placht van zijn ingespannen arbeid bij zijne vogels uit te rusten. Joannes gruterus (1600) bebouwde eigenhandig zijn tuin; en het is bekend dat de voorloopers der nieuwere Natuurwetenschap, otto brunfels (1530), hieronymus bock (Tragus) (1500), leonhard fuchs (1550), en konrad gessner (1550) vroeger ijverig de oude talen hadden beoefend. Ook de philologische verdiensten van den grooten alexander von humboldt zijn bekend. In eene dergelijke polaire tegenstelling schijnen het navorschen der Geschiedenis en de lust tot de Bouwkunst, of in andere gevallen tot de dramatische kunst, met elkander in betrekking te staan, gelijk uit sommige voorbeelden zou kunnen bewezen worden. Velerlei andere verbindingen van geest-werkzaamheden, waarvan de Geschiedenis voorbeelden aanwijst, kunnen voor alsnog niet ongezocht tot eenigen regel gebracht worden. Van dien aard waren, b.v., de neiging tot de dramatische poëzij bij richelieu, die hem zelfs tot de belagchelijke poging bracht om zich, gelijk bekend is, voor den Auteur van corneilles Cid te doen doorgaan, en de hebbelijkheid van leibnitz en locke om zich met mechanische kunstverrichtingen te verpoozen. Vreemd, ja, betrekkelijk onëdel schijnen de smaak van den geleerden bayle in de verrichtin- | |
[pagina 356]
| |
gen van straatgoochelaars en koorddansers, die men hem te Rotterdam, in zijn mantel gewikkeld, vaak heeft zien naloopen; de teederheid van den anders hardvochtigen lipsius voor zijne drie hondjes: Mopsus, Mopsulus en Sapphyrus; de buitensporige afgetrokkenheid van lafontaine, en dergelijke. Wij geven deze feiten eenvoudig voor 't geen ze zijn, zonder nu meer er uit te willen trekken dan den opgegeven wenk voor de opvoeding, die toch wellicht ook bij de zelf-opvoeding van elk individu, hier en daar, zijne toepassing kan vinden. De zielkunde, gelijk de meeste wetenschappen des geestes, verkeert nog in een zeer verwarden staat, uit vroegere verkeerde methoden overgebleven. De groote waarheid van onze dagen, dat de toepassing van de Ervarings-methode der Natuurwetenschappen ook hier een helderder licht kan doen dagen, wint meer en meer aanhangers en belangstelling. Voor hen kunnen deze eenvoudige waarnemingen wellicht eenig gewicht hebben, minder om haar-zelve, dan om de uitbreiding en toepassing die men er aan zou kunnen geven. |
|