Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1854(1854)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 315] [p. 315] Pinksterlied. door L. Berman. Ontsluit u, purpren wolkgordijnen! Laat 's werelds fakkel glansrijk schijnen! Breek, beeldtnis van Gods volheid! door! Tooi met uw luister berg en dalen, o Zon! Baan door de hemelzalen Op 't Pinksterfeest uw schittrend spoor! Triomf! waar wij haar komst aanschouwen Verhaalt de juichtoon der getrouwen Dat christus' heilleer zegepraalt, En waar zij aan de Westerkimmen Met avondluister af zal klimmen, Wordt juichend 's Heilands lof herhaald! Ja, christus' kruis- en vreêbanieren Gaan voort alom te zegevieren Op heidenwaan en menschenleer; Op valsche tolken van verlichting, Op snoode apostlen van verdichting: Gods adem werpt hun zetels neêr! Dien adem - sinds twee duizend jaren De ziel der Evangelieblaâren, Geschenken van Gods Albestuur - Zien wij nog heden zeegnend dalen Op 't Godlijk Woord; in alle talen Vertolkt met heilig Pinkstervuur. Dat Woord van God zal alle zielen Voor 's werelds Heiland neêr doen knielen, Waar de aarde nog van 't Kruis niet weet; Niet christus kent in ál zijn luister, Of bij- of ongeloof een kluister Voor alle zielevrijheid smeedt. Moog' 't ook, waar nijd en haat nog broeijen, Elks hart van Christenmin doen gloeijen, En vormen de aard tot één gezin! Wijd, Heer der Kerke! door Uw tolken, De Joden, Heidnen, alle volken Tot U getrouwe volgers in! [pagina 316] [p. 316] Gaat spoedig op, volschoone dagen! Waarin, tot 's Heeren welbehagen, Heel 't menschdom blijkt te zijn verwant: Als vrede en regt op de aard regeren; Geloof en liefde elks heil vermeêren, Van oord tot oord, van strand tot strand! God lof, zij naadren! - 't Zijn geen droomen. De blakende ijverdrift der vromen Bereidt den Heer der Kerk de baan. Naar 't uiterste aller wereldstreken, En deed zelfs Chinaas ringmuur breken!... Wat magt zou 't Godlijk Woord weêrstaan! Ja, wat des Heeren Kerk moog' schokken, Door liefde en wijsheid opgetrokken Prijkt zij met onverganklijk schoon; 't Gewelf, de zuilen die het schragen Zien wij het merk van de Almagt dragen En onverwrikt staan, als Haar troon! Dat, twaalf geringe Galileërs! Dat deed - ten spijt van Farizeërs, Van Sanhedrin en Sectengeest - Gods Geest door u, die waart verkoren Om d' aard de blijmaar te doen hooren Der heilbeloften van dit Feest! Geest der Apostlen en Profeten! Verbrijzel elke zondeketen, En trek door 't snoer der liefde ons aan! - Doe 't beeld van christus in ons pralen; Beziel door liefde tong en talen, Voor 't roemen van - ‘Gods groote daân!’ Die Geest van jezus' volgelingen Doet ons op de aarde 't loflied zingen, Gewijd aan 's Vaders Eengen Zoon - Die Geest, waarin verlosten leven, Doe ons ook 't zondekwaad weêrstreven, En eeuwig juichen voor Gods troon! Sliedrecht, 1854. Vorige Volgende