| |
Koppelarij.
Door Christina van Gogch.
I.
Voor ditmaal zal onze pen geen verdichtsel, maar eene waarheid schetsen. Eene waarheid die in de negentiende eeuw plaats vond, en klinken moge als eene ernstige waarschuwing in de ooren van elk die in het onbezonnen vermaak van koppelarij behagen schept; maar ook als eene wrekende stem voor dezulken die, uit bemoeizucht, winstbejag, of eenig ander verachtelijk beginsel, dit hoogst gevaarlijk bedrijf uitoefenden, zonder acht te slaan op de vreeselijke gevolgen die 't na zich sleept, en welke rampzalige offers 't te weeg brengt.
Koppelarij is in onze oogen, zoo niet eene misdaad, dan ten minste eene hoogst laakbare onbezonnenheid, waarvoor zich ieder wachten moet die toonen wil een eerlijk karakter te bezitten en liefde voor zijn naaste te gevoelen.
Op het nabij eene groote stad gelegen landgoed van den grijzen Baron van westendorp werd een luisterrijk feest
| |
| |
gevierd. Tallooze équipages en huurkoetsen reden af en aan. - In rijke liverei gekleede bedienden openden de portieren; waarna de smaakvol getooide gasten door de met bloemen versierde gangen snelden om zich naar de schitterende feestzaal te begeven.
De oude Baron gaf een bal bij gelegenheid van de huwelijksinzegening van zijn eenig kind, zijne dochter anna, met frederik nogemans, Tweede Luitenant bij de Infanterie. Vreugde en geluk straalden uit de blikken van den waardigen grijsaard als hij ze op het jeugdig echtpaar vestigde, en dankbaar loofde hij in zijn hart de goedheid Gods, die hem, vóór zijnen dood, nog zoo veel blijdschap en vreugde schonk. Ook de gasten deelden uiterlijk in zijne vreugde, en schenen regt ingenomen te zijn met deze verbindtenis; tallooze heilwenschen vloeiden van hunne lippen, en luide roemden zij beider keuze; maar als zij zich hadden omgewend en met elkander spraken, dan volgde alras de eene aanmerking de andere: men verwonderde zich, keurde af, en glimlachte veelbeteekenend. Er was tot dit laatste ook allezins aanleiding. De lezer-zelf zal gewis afkeuren en het hoofd schudden, zoo ras hij verneemt welk een treffend contrast het jeugdige echtpaar opleverde. Frederik was dertig jaren oud; hij had een krachtig voorkomen en eene rijzige gestalte; was welgemaakt en breed geschouderd; zijn mannelijk schoon en blozend gelaat prijkte met een baard en knevels die den indruk van zijn krijgshaftig uiterlijk nog vermeerderden; zijne donkere oogen schitterden van levenslust, en werden beschaduwd door wenkbraauwen even zwart als het krullende haar dat zijn hoofd bedekte. Freule anna, daarentegen, was buitengewoon klein van gestalte, een weinigje mismaakt, en had een ongelijken tred. Haar gelaat verloochende het niet, dat zij haar acht-en-dertigste levensjaar reeds was ingetreden; toch was zij niet geheel onbevallig: eene weelde van kastanje-bruine lokken omgaf haar minzaam gelaat; uit hare donkerblaauwe oogen straalden zachtheid, liefde en opregtheid, en als zij sprak vergoedden hare taal, 't welluidende van hare stem, en de fraaiheid en netheid harer tanden het misvormende van haren iets te grooten mond.
Zij beminde den echtgenoot dien zij naar het altaar volgde boven alles wat de aarde haar kon aanbieden. Uit zuivere en onweêrstaanbare innige liefde had zij hem hare
| |
| |
hand geschonken; hoewel 't verstand, nu en dan, wel eens haar had ingefluisterd dat het verschil, beide van jaren en uiterlijk, groot was, en een besluit aanprees met het hart en de eigenliefde zeker in strijd, maar beter overeenkomende met bezadigd doorzigt en wijze beradenheid. Te eenvoudig en te opregt om te veinzen, was het nooit in haar opgekomen te vermoeden, dat hare schatten en rang door den man dien zij lief had, aan de balans van kouden eigenbaat waren gewogen geworden, en hij die beschouwde als eene billijke vergoeding voor haar gemis van jeugd en gebrek aan schoonheid. Zij had dus ook hem op dit punt nimmer ondervraagd, en verkeerde daardoor in den gelukkigen waan van, gelijk zij hem beminde, ook door frederik bemind te worden - alleen om haar-zelve. Hoe bedroog zich de arme dwalende! - De Luitenant, die tot eene zeer eenvoudige burger-familie behoorde en geene fortuin bezat, had zich nimmer door hare persone aangetrokken gevoeld; en hare vele goede hoedanigheden evenmin als haar uiterlijk hadden hem ooit geboeid, zelfs niet op den dag der huwelijks-inzegening en op het luisterrijke feest. Hoe zij ook schitterde van diamanten, satijn en kant, hoe het zuiver witte bruidskleed haar mogte sieren en eene ongewone bekoorlijkheid bijzetten, toch, als hij in gedachten verzonken aan hare zijde vertoefde, was het haar beeld niet dat zijne ziel vervulde. Neen, dan gaf hij zich aan het genot over van luchtkasteelen voor de toekomst te bouwen, waarbij zijn eigen ik de hoofdpersoon was, en verdiepte zich in allerlei trotsche plannen en eerzuchtige berekeningen. Aan den dans nam hij geen deel, om zich des te ongestoorder aan dit genot te kunnen overgeven. Anna merkte dat aan als eene opoffering haar ten gevalle, omdat haar ongelijke tred haar belette genoegen te vinden in den dans. Zij zag in deze handelwijze zoo veel kieschheid en goedheid, dat hij er nog aanmerkelijk in hare schatting door rees, en
zij hem met dankbare blikken aanstaarde, en God op nieuw in haar hart dankte voor den schat dien zij in haren frederik meende gevonden te hebben. - Helaas, hoe bedroog zich de argelooze, minnende bruid, even als haar eerbiedwaardige vader, die van dankbare vreugde als buiten zich-zelven was, en frederik als zijn eigen zoon lief had. Met vol vertrouwen, hoewel met eene van ontroering bevende stem, had hij hem zijn
| |
| |
eenig kind en met haar de zorge voor haar geluk opgedragen; en 't volstrekt niet noodig geacht daarbij gezworen eeden of gedane beloften te herinneren, maar alleen met ernst gesproken van het geluk eener wederzijdsche innige liefde, en van de pligten die zij oplegt, om dat heilige vuur te onderhouden - zoete pligten, wier vervulling geen last is, maar lust. Frederik gevoelde dat eene kille huivering hem beving, toen de grijsaard met zoo veel hartelijkheid, ernst en nadruk tot hem sprak; het bloed stolde hem bijkans in de aderen, en de spraak scheen hem gedurende eenige minuten geheel benomen. Hij wist toch dat hij bedrog pleegde aan zijne argelooze bruid en haren grijzen vader. Hij beminde anna niet, en zou haar nooit kunnen beminnen; hij achtte haar slechts, daar hij niet aan haar-zelve, maar alleen aan hare schatten en hoogen rang had gedacht; zijn hart was vol, maar alleen van eerzucht, die hij door middel van deze verbindtenis hoopte en geloofde te kunnen bevredigen. En toch was hij minder schuldig dan hij schijnt te wezen; want hoezeer hoogheid van rang hem aantrok, en rijkdommen door hem begeerd werden, zou hij toch nooit op de gedachte zijn gekomen aan Freule westendorp, om door hare hand in het bezit te geraken van haar vermogen, wanneer hij daartoe niet gedrongen was geworden door zijnen zoogenaamden vriend otto van cellen, die hem den toegang in het huis des Barons had bezorgd, en hem met Freule anna in aanraking gebragt. Eerst in scherts, later in ernst, had deze hem het denkbeeld ingegeven, dat een huwelijk met anna hem eene schitterende toekomst zou bereiden; en toen otto zag dat dit werkte, deinsde hij noch voor de moeijelijkheden, noch voor de gevolgen terug, maar wilde frederik nogemans en Freule anna van westendorp tot een echtpaar maken, het mogte kosten wat het
wilde. Zoo had hij besloten, en hij wilde niet rusten vóór de huwelijksdag zou zijn aangebroken. Wij hebben reeds gezien dat hij volkomen geslaagd was, hoewel hij-zelf te naauwernood zou kunnen zeggen wáárom hij zoo handelde: hij beoogde er geen voordeel mede; hij haatte niemand, en dacht niet aan wraakoefening. Te koppelen was hem eene gewoonte, en een wel vreemdsoortig, maar toch liefelijk genot. Bij de eerste toevallige ontmoeting had zijn scherpziend oog dadelijk ontdekt dat de welgemaakte krijgsman op het hart der Freule een diepen
| |
| |
indruk had gemaakt. Terstond besloot hij nu om haar gelukkig te maken door haar den krijgshaftigen bezoeker tot echtgenoot te geven. Als vriend des huizes en vertrouwde van den Baron, moest hem dat niet heel moeijelijk vallen. De ontwaakte gevoelens in het hart der Freule wist hij niet alleen levendig te houden en op te wekken, maar in innige liefde te doen verkeeren, door verdichte verhalen van de liefde van frederik voor haar. De vooroordeelen des Barons tegen frederik, wegens het verschil in jaren en diens burgerlijke afkomst, overwon hij, en slaagde er zelfs in den grijsaard zoo ver te brengen, dat hij het als hoogst wenschelijk voor het geluk van zijne dochter beschouwde toen nogemans om hare hand verzocht, dewijl hare gevoelens zoodanig waren, dat alleen een huwelijk met den man harer keuze haar levensgenoegen en zielevrede scheen te kunnen redden. Bekommering en angst vervulden het gemoed van den Baron, als hij bedacht dat frederik terug kon treden, en zijn kind met een gebroken hart aan zich-zelve overlaten; hij had anna te innig lief, om zijne fortuin en adel tusschen haar en haar geluk te plaatsen, en reikhalsde ten laatste naar den dag waarop de echtverbindtenis zou voltrokken worden.
Eer otto 't zoo verre gebragt had, moesten vele moeijelijkheden en bezwaren overwonnen worden, maar hij liet zich niet afschrikken; het half voltooide werk wilde hij geheel ten einde brengen, en hij triomfeerde. Frederik vroeg Freule anna ten huwelijk, kreeg de toestemming des Barons schier zonder bedenken, en zelfs met de voorwaarde, dat de huwelijks-inzegening spoedig zoude plaats grijpen. Welke bedenkingen de gelukkige, verloofde anna tegen overhaasting in het midden bragt, zij mogten niets baten; haar vader bleef bij zijn besluit. - Ik ben oud en voel mijne krachten dagelijks afnemen - sprak hij. - Vóór dat ik sterf wensch ik mijn eenig kind gelukkig te zien, en daartoe over te geven aan den man dien ik haar waardig keur, die haar zal beschermen, en die in mijne plaats haar lot en leven zal bewaken en veraangenamen als ik niet meer zijn zal.
Het prachtige huwelijksfeest duurde tot laat in den nacht; maar lang vóór dat de gasten uit elkander gingen, had het echtpaar de feestzaal verlaten, de balkleedingen verwisseld voor geschikte reisgewaden, en in eene gemakkelijke koets
| |
| |
zich op weg begeven om de eerste weken der verbindtenis in eene fraaije streek van Duitschland te gaan doorbrengen. Wij zullen hen de aangevangen huwelijksreis ongestoord laten vervolgen, en middelerwijl een bezoek gaan afleggen in eene woning geheel anders dan die van den Baron van westendorp, en niet zoo aanzienlijk als die welke voor Mijnheer en Mevrouw nogemans werd in gereedheid gebragt.
De bedoelde woning was in eene der meest afgelegen, doch niet onaanzienlijke straten van dezelfde stad, en bestond uit maar twee eenvoudig gemeubeleerde bovenkamers van middelmatige grootte, benevens eene kleine keuken. In een der vertrekken lag in een ledekant eene jonge schoone vrouw. Zij scheen stervende; rondom hare sponde bevonden zich een vijftal personen, die zachtkens weenden en de lijderes met smartvolle blikken aanstaarden. Nu en dan sloeg de kranke hare matte oogen op, loosde een pijnlijken zucht en kermde naauw hoorbaar. Angstig sloegen de aanwezigen alle hare bewegingen gade, en waagden het niet haar met vragen lastig te vallen. Eindelijk wilde zij spreken en rigtte tot dat einde met de hulp van eene harer zusteren zich op, en hield zich, door deze gesteund, in eene zittende houding. Wat was zij schoon, die jeugdige stervende! Zij had te naauwernood twee-en-twintig zomers geleefd, en toch was reeds hare kracht gebroken en verlangde hare afgematte ziel naar de rust des doods. De donkerbruine lokken, zoo zacht als glanzig, drongen uit het eenvoudige neteldoeksche mutsje, en golfden in betooverende wanorde langs hals en schouderen af. Hare oogen, vroeger zoo schitterend, hadden allen glans verloren en waren diep in het hoofd gezonken. In de eene van hare vermagerde en uitgeteerde handen, die op het laken rustte, hield zij een gouden medaillon dat een zwarten haarlok bevatte, en in de andere een doek, waarmede zij, nu en dan, eenen traan van hare bleeke wangen wischte. Eenige minuten lang staarde zij zoo onafgebroken op het medaillon; toen wierp zij het met hevigheid van zich, met een schellen kreet, die de omstanders door hart en nieren ging.
- Geeft mij mijn kind! mijne arme bertha! - sprak zij, de beide handen naar eene aanwezige wieg uitstrekkende, en het duurde niet lang of aan haren wensch was voldaan; het nog sluimerende wichtje lag in de armen der lijdende moeder,
| |
| |
die 't met geestdrift aan hare borst drukte, herhaalde malen kuste, en toen met eene afgebrokene, flaauwe stem sprak:
- Arm, verstooten kind! - weldra zult gij geheel alléén op de wereld zijn! Ook uwe moeder gaat u voor altijd verlaten! - Vaarwel! tot in den hemel! vaarwel! God behoede u, en beware u voor schande en bedrog! - O, het ware beter voor u met mij te sterven dan te blijven leven - als het u in 't leven gaan moet zoo als het uwer arme moeder is gegaan! - Vaarwel! God behoede u! Vaarwel! in eeuwigheid! mijn arm kind! mijne arme bertha! - Met eenen diepen zucht en een biddenden blik ten hemel bezegelde zij dit afscheid van haar kind, en legde het toen in de armen van hare moeder. De zuigeling kreet ook, en hief de armpjes naar de stervende op, alsof zij begreep welk een verlies haar te wachten stond, en zeggen wilde: - Laat mij bij u blijven tot het einde! - Maar de kranke schudde het hoofd, en hernam:
- Neen, mijn kind! blijf bij haar die u als haar eigen kind wil aannemen! Niet waar, lieve moeder? - vroeg zij met gevouwen handen en smeekende blikken. - Gij zult voor mijne bertha eene moeder zijn zoo lang God u spaart; gij zult het kind opvoeden in godsvrucht en deugd! - En zich omwendende vervolgde zij: - Ook gij, mijn Vader! belooft mij dit kind aan te nemen en te beschermen, en te waken dat niemand het u ontroove wie het ook zij; - en gij allen, broeders en zusters! och, deelt ook gij met liefde en goedheid in de zorgen voor dit kind van uwe ongelukkige zuster!
- Ja, wij willen, wij zullen dat doen! - stamelden allen snikkende, en haar de hand toereikende, om die belofte te bevestigen.
- Welnu - zoo hernam de stervende, met verheffing van stem en inspanning van alle kracht, terwijl zij de regterhand hemelwaarts ophief - zweert mij dan ook plegtig: dat gij mijn kind nooit aan haren vader zult afstaan; - dat gij hem nooit om onderstand voor haar zult vragen; - dat gij nooit zult gedoogen dat hij of iemand der zijnen 't als zijn kind aanneme, al bood men u schatten daarvoor; - dat gij haar in nederigheid zult opvoeden, en - véél, ja, álles zult zeggen van 't geen hare ongelukkige moeder wedervoer! - Hier zweeg zij, en staarde allen met strakke, uitvorschende blikken aan.
| |
| |
Gedurende eenige oogenblikken heerschte er stilte; maar als op een gegeven teeken staken allen de regterhand in de hoogte, en spraken op plegtigen, somberen toon den afgevraagden eed uit.
Met een kreet viel de lijderesse nu uitgeput op hare peluw neder; eene hevige benaauwdheid tastte haar aan; de hulpe van den toegesnelden arts kon niet meer baten, en de diepgeschokte moeder hield weldra het doode ligchaam van hare ontslapene dochter in de armen, en bevochtigde het met hare tranen.
- Vloek over den moordenaar van mijn kind! - riep de vader uit, terwijl hij een wanhopenden blik op het lijk wierp.
- Wee over hem die mijne zuster ontëerde en verstiet! - riep de broeder uit, de handen krampachtig te zamendrukkende.
- Arme, ongelukkige mina! - snikten de zusters, en besproeiden de schreijende zuigelinge met tranen van onuitsprekelijke smart.
De rampzalige die in deze treurkamer werd gevloekt, over wien dáár het ‘wee!’ werd uitgesproken, en die er zoo vele tranen deed storten, was frederik nogemans, de echtgenoot van Freule anna van westendorp. |
|