| |
Twee koningen.
(Naar 't Fransch van paul le brun.)
Op een heerlijken zomermorgen, terwijl de dauw de lucht en de planten verfrischte, stapte een jongman met een open en vrolijk gelaat, naar Rouen. Hij droeg eene eenigzins grillige kleeding, en op zijn rug, kruislings vastgemaakt, eene guitarre, en een reiszak, die zijnen ganschen rijkdom bevatte. Zoo wandelde hij, een liedje neuriënde, gerust voort, toen eensklaps eenige boogschutters van achter eene dikke haag voor den dag sprongen, hem grepen, met geweld blinddoekten, eene prop in zijn mond staken, en zoo hem wegdroegen. Toen hij nedergezet en van doek en prop ontslagen was, bevond hij zich in eene rijk gemeubelde zaal van het kasteel der stad.
Terwijl de reiziger, dien men hier alleen liet, van den schrik bekwam, en bezig was zijne gehavende kleederen eenigzins in orde te brengen, traden twee mannen het vertrek binnen.
De oudste had in zijn gelaat te gelijk iets vriendelijks en iets dreigends; in zijne diepliggende oogen was iets vrolijks; maar hun opslag en zijne zware wenkbraauwen boezemden ontzag in. Misschien werd dit nog vermeerderd door de schaduw van zijn lagen hoed, die, grillig genoeg, versierd was met looden Heiligen-beeldjes.
De tweede was een forsch gebouwd man, middelmatig van lengte, en met een terugstuitend gelaat. Hij scheen een jaar of tien jonger dan de andere.
- Bij mijn Patroon! - riep de oudste lagchend uit - ons valkje knapt zijne veêren op, als of hij een voorgevoel had van de jagt waartoe wij hem bestemmen! Kom wat nader bij, mijn jongen!
Zoo sprekende zette hij zich in een armstoel; doch de tweede bleef achter hem staan.
De jongeling, op wien het gezigt van den spreker onwillekeurig indruk maakte, trad nader bij.
- Hoe is uw naam? - vroeg de oudste. - Hoe oud zijt gij? En wat is uw beroep? Spreek onbeschroomd: gij zijt hier bij vrienden.
- Ik heet amaury, ben vijf-en-twintig jaar en Troubadour - antwoordde de jongeling met fierheid.
- Uwe soldaten zijn goede speurhonden, en kennen het wild bij den reuk - sprak de oude tot zijnen makker, en vroeg daarop aan amaury:
| |
| |
- Zijt gij schrander?
Op die wonderlijke vraag vlamden de blikken des troubadours, maar hij bedwong zijne drift en wilde zich verwijderen; doch de oude greep hem bij den arm, hield hem terug en zeî lagchende:
- Wordt ge boos, mannetje? dat is verkeerd; want ik heb niets dan goeds met u voor. Gij schijnt een knap gezel, een knaap zoo als ik er een zocht, en waart ge tot nu toe een nachtegaal, ik wil een schranderen vos van u maken, en benoem u tot Prins.
- Gij? mij tot Prins? - riep amaury uit, denkende dat hij met een krankzinnige te doen had - nu, dan zal ik de Prins der gekken zijn op het eerste 't beste ezelen-feest......
Maar amaury verstomde voor de waardigheid die de oude eensklaps aannam, zeggende:
- Scherts genoeg! Kniel terstond voor lodewijk XI, bij de gratie Gods Koning van Frankrijk.
Amaury knielde werktuigelijk, en streek met de hand over voorhoofd en gelaat, als of hij twijfelde te waken of te droomen.
- Ik maak u tot oppermagtig Vorst, met het praedicaat van Hertog en wel hertog van caudebec - vervolgde lodewijk; maar toen zijne opgeruimdheid hernemende en den jongeling op den schouder kloppende, sprak hij: - Sta op! Ik zal dadelijk, met eigen hand, de pligten beschrijven, die ik aan uw nieuwen rang verbind, en gij moogt niet nalaten u naar die koninklijke bevelen te gedragen, hoort ge?
Amaury rees op en ging, na eerbiedig voor den Koning gebogen te hebben, eenige schreden achterwaarts. Lodewijk schreef, gaf hem na eenige minuten een perkement, waaraan het zegel van Frankrijk hing, voegde daar eene welgevulde beurs bij, en zeide toen, met een teeken dat hij kon heengaan, op dien korten en strengen toon welke geene tegenspraak toelaat:
- Volg mijne bevelen goed! Gij zijt nu Prins; maar zorg binnen drie maanden de gemaal te zijn der dochter van den Koning van Yvetot, of - ik doe u ophangen.
Amaury verliet den Koning met een benaauwd hart. Hij verbeeldde zich reeds in beulshanden te zijn, en zag nog lang den triomferenden glimlach van den gezel des konings, in wien hij tristan den kluizenaar vermoedde, dien bloeddorstigen gunsteling, altijd naijverig op des Konings weldaden aan anderen.
- Ophangen? - zeide hij langzaam en niet zonder te rillen; want dat laatste woord des welbekenden Konings ging hem als het luiden eener doodklok door merg en been. - Ophangen!.... maar, gekheid! - ging hij voort, het hoofd schuddende, als of hij die treurige denkbeelden wilde verjagen: - Ik ben vijf-en-twintig jaar, heb drie maanden tijd, ben Prins; ik zie er, zoo men zegt ten minste, goed uit.... welnu! ik zal niet worden opgehangen! Integendeel, ik zal de Prinses trouwen, ja, al ware zij zoo leelijk als de nacht. De galg is in ieder geval nog leelijker.
| |
| |
Terwijl amaury zich dus aan half treurige, half genoegelijke denkbeelden overgeeft, willen wij kortelijk vertellen waarom lodewijk XI de kleine comedie speelde, die wij zoo even verhaald hebben.
In 534 deed klotarius I eenen gauthier, Heere van Yvetot, om 't leven brengen, omdat hij des Konings oudsten zoon, die tegen zijn vader was opgestaan, in zijnen gewapenden opstand ondersteunde. Paus johannes III, vernomen hebbende dat de moord gepleegd was in de kerk te Soissons, alwaar gauthier eene vrijplaats had gezocht, deed klotarius in den ban, en wilde, hoe dringend ook de Koning smeekte, die straf niet opheffen, dan ingeval hij de heerlijkheid Yvetot tot een onafhankelijk koningrijk verhief, er eenige groote voorregten aan toekende, en 't als zoodanig liet in het bezit der afstammelingen van den vermoorde.
Wie de magt en invloed door den Paus weleer bezeten en uitgeoefend, niet kent, zou zich kunnen verwonderen, dat dit koningrijk in miniatuur eeuwen lang is ontzien gebleven en bestaan heeft tot onder de regering van lodewijk XI, toen het eene vrijplaats werd voor de smokkelaars, die er hunne waren invoerden en van daar door geheel Frankrijk verspreidden; eenmaal binnen de grenzen, mogt geen ambtenaar de hand aan goederen slaan, wanneer zij gemerkt waren met den stempel van Yvetot. Men begrijpt gemakkelijk welke voordeelen die sluikhandel het Yvetotsche Koningje opbragt.
De Fransche fabrikanten leverden hevige klagten in, over de nadeelen, welke zij, in hunnen handel, er door leden, en de listige lodewijk XI dacht er dus ernstig aan om dit misbruik weg te ruimen; doch, daar hij boven alles den vrede met de Kerk wilde bewaren, besloot hij door eene kunstgreep te bewerken wat hij door geweld gemakkelijk, doch niet zonder gevaar tegenover Rome zou hebben kunnen doen. Hij ging er om naar Rouen, hoorde het bestuur en de kooplieden der stad, en overwoog de zaak rijpelijk. Weder met zijn vertrouweling tristan alleen zijnde, riep hij eensklaps uit:
- Bij den Hemel! daar de Paus een onschendbaar rijk van dat stadje heeft gemaakt, wil ik, Koning van Frankrijk, een Prinsdom van Caudebec maken. De dorps-Koning zal een waardig mededinger hebben, en ik zal mij met hunne zaken niet bemoeijen. Alleen wil ik zorgen, dat ze aardig over hoop raken, en dan zullen wij zien of er geen voordeel te behalen is. Ik moet maar een welgemaakten, geestigen knaap hebben die in Yvetot geheel onbekend is. Zorg gij nu dat ik spoedig zulk eenen krijg.
Ten gevolge van dat koninklijk verlangen, overvielen de krijgslieden, door tristan in hinderlaag geplaatst, den armen amaury en bragten hem bij lodewijk XI.
Er werd omtrent dien tijd in Yvetot een groot feest gevierd. Rupert I gaf eene danspartij, bij gelegenheid dat zijne dochter, de aardige marcelonne, haren achttienden verjaardag beleefde. Het geheele rijkje was in rep en roer, vooral het jonge
| |
| |
volkje. Daar de Prinses, als eenig kind, dien dag, volgens de Rijkswet, uit de knapen des Lands een gemaal en erfgenaam tot den troon moest kiezen, waren alle jongelingen uit den omtrek toegestroomd, benijd door de vreemden, die van de mededinging waren uitgesloten; vermits de staatsregeling bepaalde: dat de Kroonprins, zoo mogelijk, binnen de landpalen van Yvetot moest geboren zijn. Had de regerende Koning geene spruiten, dan moest het volk zijnen opvolger bij keuze benoemen, en in dát geval zou de keus wel bepaald zijn op den behendigsten smokkelaar; vermits dat het best moest beantwoorden aan het algemeene belang.
Maar dit was nu het geval niet. Rupert I had eene zeer bevallige dochter, en vermits de wet haar-zelve tot het schepter-voeren niet bevoegd verklaarde, en haar hart nog geheel vrij was, had hij bepaald dat hare hand en het erfregt des troons den prijs zouden uitmaken van eenen strijd op den nu aangebroken feestdag der achttienjarige schoone. Bij trompetgeschal was door geheel het Rijk afgekondigd: dat de jongelingen van Yvetot en den tot het Rijk behoorenden omtrek op dien dag op de markt der hoofdstad verwacht werden, om deel te nemen aan eenen strijd met den boog, na welken de overwinnaar plegtstatig als de verloofde der jonge Vorstin en vermoedelijke opvolger van den grooten rupert I zou worden uitgeroepen.
Terwijl elk zijne toebereidselen maakte tot het feest, dat zoo aanstonds beginnen zou, zaten de Koning en marcelonne in een priëel de aankondiging van het begin des tournoois af te wachten.
- Wel, dochtertje! - sprak de Vorst, met een goedigen glimlach - heden zal het lot u dan een echtgenoot geven; ik hoop dat het aan uwe keuze moge beantwoorden.
- Mijne keus - zeide marcelonne, het hoofdje schuddende - ik heb er nog geene gedaan!
Naauwelijks had zij dat gezegd, of daar klonken de toonen eener guitar en eene zachte, harmonieuse stem zong een verrukkelijk lied.
- Wat is dát! - riep rupert, rondziende - wat dunkt u daarvan, mijne dochter?
Maar marcelonne was weg. Ligt als eene hinde was zij naar de plek gesneld van waar de muzijk kwam, om hem te leeren kennen die haar zoo zoet had gestreeld. Spoedig kwam zij terug, een jongen troubadour bij de hand leidende.
Dat was, gelijk ieder ligt begrijpen kan, onze amaury, die getracht had zich aldus bij den Koning bekend te maken. Er waren sedert zijn onderhoud met lodewijk XI een paar weken verloopen vóór hij 't wagen durfde zijn geluk bij het misschien grillige meisje te beproeven: hij had bezit genomen van zijn Hertogdom Caudebec, en daar allerlei berigten ingewonnen, en nu bij zijn vertrek bevelen gelaten, die den goeden afloop van zijn ontwerp moesten verzekeren.
- Wie zijt gij, aardig zanger? - vroeg hem de vrolijke
| |
| |
Vorst van Yvetot, met een tevreden lachje. - Ik bemin de blijde kunst, en ben verheugd u te hooren.
- Roger de Zanger - antwoordde amaury, zich eerbiedig buigende. - Provence zag mij geboren worden, en ik doorreis de wereld, om den roem der Ridders en de schoonheid hunner dames te huldigen. Uwe deugden, groote Koning! en de faam van de goddelijke aanvalligheden der Prinses hebben mij naar Yvetot getrokken.
Bij deze vleijerij trachtte rupert eene deftige houding aan te nemen, terwijl marcelonne diep voor zich nederzag, om het blosje dat hare wangen overtoog, te verbergen.
- Hebt ge waarlijk in de wereld van ons hooren spreken? - vroeg de goede rupert I.
- Overal - hernam de zwerver - uitgezonderd bij..... en hij hield op, als ware hem dit woord onbedacht ontsnapt.
- Uitgezonderd bij wien? - vroeg rupert. - Spreek vrij uit; vrees niets! Ik neem u in mijne Koninklijke bescherming!
- Uitgezonderd bij uwen mededinger den Hertog van Caudebec - antwoordde amaury, zich diep buigende, als verzocht hij verschooning wegens zijne stoutheid.
- Gij hebt dus den Hertog van Caudebec gezien! dien verfoeijelijken nabuur, mij door een nog afschuwelijker Koning gegeven! - riep de vader van marcelonne uit.
- Ik heb hem gezien - sprak amaury - en de Hemel behoede u, verheven Vorst! voor dat ongeluk; want die verschrikkelijke Hertog spreekt van niets minder dan om uw rijk te vuur en te zwaard te verwoesten, u te dooden, en de beminnenswaardige Prinses weg te voeren.
Op deze verpletterende mare zonk rupert I, wiens heerschende eigenschap juist niet de dapperheid was, bleek en bevende achterover op zijne zooden bank.
Tot zijn geluk naderde juist de jeugd, om hem in optogt naar de markt te geleiden; hare lustige liederen beurden hem weder op.
- Volg mij! - sprak hij tot amaury. - Ik zeg niet meer vrolijke zanger, want de tijding die gij brengt is droevig; maar het is goed, álles, zelfs het kwade te weten. Volg mij, en na de plegtigheid zult gij mij alles mededeelen wat u van de afschuwelijke ontwerpen mijns benijders bekend is.
Amaury bood zijn eenen arm aan den Koning, en den anderen aan de Prinses, en zoo begon de optogt. Toen men op de bestemde plaats gekomen was, vingen de spelen aan. De goede Vorst scheen zijn angst en marcelonne hare beschroomdheid geheel te vergeten; want beide keuvelden en schertsten met den vreemdeling. - Doch, Hemel! wat geraas en gedruisch is daar in de verte, en komt nader en nader! De Koning ontroert en zendt boden uit op kondschap. Zouden 't vrienden of vijanden zijn? Maar de boden komen terug, en een panische schrik vaart door de reijen. Vrouwen en maagden vlieden; de schutters werpen hunne bogen neder en vliegen haar na. Er is maar één kreet die de lucht vervult.
| |
| |
Zij is deze: - Verraad! Wij zijn omsingeld! Caudebec nadert om ons te verdelgen! Redt u! Helpt!
- Wat zal er van ons worden! - jammerde de Koning van Yvetot, terwijl zilte tranen langs zijne wangen vloeiden. - Die ondankbaren verlaten mij allen! Wie zal mij en mijne dochter beschermen!
- Ik - sprak de zanger - Ik. Verlaat u op mij; ik sta voor uwe veiligheid in; maar kom schielijk!
Koning rupert, al vast soldaten ziende naderen, liet zich met marcelonne door amaury naar eene plek geleiden waar reeds paarden gereed stonden. Zij bestegen die, en verwijderden zich in galop. Na eenigen tijd vroeg rupert den zanger: waarheen hij hem bragt?
- Wees gerust, o Koning! - antwoordde deze - ik breng u naar eene plaats waar men u met denzelfden eerbied als in uw eigen rijk zal bejegenen.
- Maar ik wil mijn rijk niet verlaten!
- Dat is toch noodig, als gij uw leven lief hebt - sprak amaury; en juist, als ware 't om zijnen woorden nadruk te geven, klonk een vervaarlijk getier uit de verte. Nu liet rupert zijn paard den vrijen loop.
Tegen den avond kwamen de vlugtelingen aan een fraai kasteel. Dáár hield amaury op, en verzocht zijne gasten binnen te treden. Men scheen er die te verwachten; want in eene der zalen vonden zij een keurig maal gereed, en de wanden versierd met bloemslingers en de dooreengevlochten naamletters van Koning rupert en marcelonne.
- Waar zijn wij? - vroeg rupert I na eenige oogenblikken.
- In het kasteel van den Hertog van Caudebec, wiens gevangenen gij zijt - antwoordde amaury, die prachtig gekleed te voorschijn trad - maar hoe hoog de losprijs zij, gij kunt hem gemakkelijk betalen: die prijs is de hand der bekoorlijke marcelonne, om welke hij, geknield, u smeekt.
- Ei! Ei! Gij hebt ons in een strik gelokt! - sprak de Koning op een toon die amaury niet gerust stelde. - Welnu, ik ben hier, gelijk mijn neef de Koning van Frankrijk te Peronne. Ik onderwerp mij aan de overmagt, maar mijne dochter zult gij niet hebben.
- Dat zullen we zien! - antwoordde amaury, opstaande, den Koning en der Prinses de hand biedende om hen naar de tafel te geleiden, waar zij allen opgeruimd plaats namen.
Intusschen, de gewenschte toestemming werd niet verleend. Dagen, weken, twee maanden zelfs gingen voorbij, zonder eenige verandering te bewerken. Rupert bleef gevangen, at, dronk, lachte en sliep als of hij in zijn eigen paleis ware, en bleef doof voor de beden van amaury. Deze wendde zich dagelijks tot marcelonne, maar zij antwoordde steeds:
- Ik zal nooit huwen dan met mijns vaders bewilliging. Verkrijg die, en ik volg u naar het outer; zoo neen, zoek dan elders eene gade.
Die standvastige weigering begon den Hertogelijken zanger
| |
| |
pijnlijk te worden, want de noodlottige eindstond naderde. Hij dacht er aan zich zoek te maken door Frankrijk den rug toe te wenden; maar alvorens daartoe te besluiten deed hij den goeden rupert en der zachtmoedige marcelonne, voor welke hij inderdaad genegenheid had opgevat, eene opregte belijdenis van het geheele beloop der zaak, in de hope van hen te zullen verteederen.
Rupert I hoorde hem glimlagchend aan; maar toen 't verhaal ten einde was herhaalde hij eenvoudig, wat hij reeds vijftigmaal had gezegd: - Gij zult mijne dochter niet hebben. - En marcelonne bleef onverbiddelijk even als hij.
Amaury besloot derhalve tot de vlugt; maar, helaas! toen hij op eene morgenwandeling zich wat verder dan gewoonlijk van het kasteel wilde verwijderen, kwamen hem, niet toevallig, eenige lijfwachten van lodewijk XI tegen, die hem beleefd verzochten zijne gasten niet alleen te laten. Hij-zelf was dus ook een gevangene. De arme troubadour beschouwde zich als verloren, doch daar zijn hart rein was, wachtte hij zijn lot met gelatenheid af.
De vreeselijke dag brak aan, en zie - daar kwam de Koning van Frankrijk met een talrijk gevolg op het kasteel, en noodigde zijn Yvetotschen Broeder tot een gesprek. - Na hem een poosje met gefronste wenkbraauwen te hebben aangestaard, glimlachte Koning lodewijk, en sprak:
- Koning van Yvetot! mijn waarde neef! Gij zijt vrij, en kunt met uwe schoone dochter naar uwe Staten wederkeeren; maar vooraf wil ik u getuige doen zijn van de straf des bedriegers, die u, onder den volschoonen titel van Hertog van Caudebec, zoo deerlijk heeft misleid. Hij zal terstond aan een hoogen boom worden opgehangen; want ik wil u wreken, en de banden van goede vriendschap versterken, die er tusschen ons bestaan.
Op 't hooren dier woorden werd amaury zoo bleek als een lijk. Toen kreeg de goede rupert medelijden met hem, en de hand zijner dochter nemende legde hij die in de hand des zangers, zeggende:
- Aldus moet eene klucht niet eindigen. Ik weet het: amaury heeft slechts eene rol gespeeld; maar ik koester te veel vriendschap voor den maker van het stuk, om de handeling af te keuren.
Daarbij ontvouwde hij voor lodewijk de benoeming van amaury tot Hertog, met Frankrijks zegel bekrachtigd.
De huwelijks-vereeniging werd denzelfden dag voltrokken. Amaury bleef Hertog van Caudebec, en rupert bleef Koning van Yvetot; maar tegen een ruim jaargeld liet hij den sluikhandel varen.
Niet alleen lodewijk XI, ook frans I en hendrik II bleven den Koninklijken titel aan ruperts afstammelingen schenken. Eerst op het einde der zestiende eeuw, toen het Vorstendom Yvetot in het bezit des Hertogs van Belley kwam, werd het Koningrijkje in een Souverein-Prinsdom veranderd. Door verloop van tijd echter verloor het kleine gebied geheel zijne onafhankelijkheid. |
|