Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1854
(1854)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe boedel eens planters.
| |
[pagina 21]
| |
den mij álle kracht van ziel doen verliezen. - Indien gij eens wist hoe zwaar mij het scheiden valt! Indien gij wist hoe lang ik geaarzeld heb nadat Mijnheer jackson mij die betrekking te Boston heeft aangeboden! Maar ik heb gehoor moeten geven aan de rede. De zaken uws vaders staan slechter, dan hij-zelf weet of denkt; zijne ziekte neemt dag aan dag toe; gij kunt hem elk oogenblik verliezen, en dan zonder eenige middelen nablijven, jenny! Door de betrekking te Boston aan te nemen, is onze toekomst verzekerd; ik zal er althans eene woning hebben, om u in te ontvangen, en over eene maand of wat misschien, zullen wij reeds met elkander vereenigd zijn. Vindt gij dat geene vertroostende, aangename gedachte? - o, Mijn jones! - antwoordde de jeugdige Amerikaansche, en verborg haar gelaat aan de borst van haren verloofde, die haar aan zijn hart knelde, en, terwijl hij een kus van de innigste liefde op haar voorhoofd drukte, stamelend zeide: - Vaarwel, mijne dierbare bruid! mijne vrouw! vaarwel!... Nog eenmaal drukte hij haar aan zijn hart, nog eenmaal raakten zijne lippen de hare; toen wond hij zich met inspanning uit hare armen los en snelde den weg op naar Montgomery. Jenny bleef nog lang op dezelfde plaats staan; eerst hem volgende met de oogen zoo ver zij kon, en toen luisterend of zij niet uit de verte zijne stem nog zou hooren. Eindelijk zeker dat de scheiding voltooid was, deed zij zich-zelve geweld aan, verliet de haar onvergetelijke plek, en keerde - hoofd en hart vol gedachten en aandoeningen - langzaam naar de vaderlijke woning terug. Zij was er niet ver meer van daan, toen ze den Heer jackson haar te gemoet zag komen. Eerst zag zij rond naar een uitweg om te ontwijken; maar dat niet kunnende ging zij moedig voort. De Heer jackson - eigenaar van eene naburige plantaadje, om hare tallooze katoenboomen de Witte Kroon genoemd - was een man van omstreeks veertig jaren, hoog van gestalte en stout van voorkomen. Hij was in Ierland geboren, doch had zijn vaderland moeten verlaten om eenige daden van geweld, waarover verschillend gesproken werd. Hij had behoord tot de eersten, die zich in dit gedeelte van Alabama hadden neder- | |
[pagina 22]
| |
gezet, en er lang een zwervend en avontuurlijk leven geleid, met alleen zijn eigen wil tot leiddraad, en zonder eenig ander regt te erkennen dan dat van den sterkste. Zoo had hij zijne jeugd gesleten in gevaarvolle ondernemingen, omringd door wilde volkstammen, als de Criks en de Choctaws, waarvan hij nu eens de vriend dan eens de vijand was geweest. Men kende een aantal gevallen, waarin zijn moed, maar ook de woedende drift zijner hartstogten was gebleken. Zijn avontuurlijk leven was vol zonderlinge bedrijven, ongehoorde gevechten en bloedige wraakoefeningen geweest. Tweemalen had hij geliefde vrouwen van Choctawsche hoofden geschaakt, en was er mede in de bosschen gevlugt: de gevaren, die hem daarbij bedreigd hadden, waren ontzettend; doch jackson ontzag niets, als zijne hartstogten waren opgewekt. Aan elke der menschelijke maatschappijen, in welke hij eenen tijd lang leefde, had hij datgene ontleend, wat hem tot voldoening zijner begeerten het best te stade kwam. Aan zijne opvoeding had hij verschillende kundigheden te danken en dat hem noch studie, noch goede toon ontbrak; zijn spreken was zuiver en dikwijls bevallig, en zijne manieren kondigden een' man van de wereld aan; maar dat uiterlijk verborg den onbedwingbaren wil, en de sluwheid, en de zwijgende volharding, die hem van nature eigen waren, of die hij had overgenomen van de wilde volkstammen, waarmede hij zoo lang had verkeerd. Sedert jackson een der rijkste planters van Alabama en tot het beschaafder leven teruggekeerd was, had hij zich meer ingetogen gedragen; maar het was toch ligt te ontwaren, dat hij in den grond des harten nog altijd dezelfde was. Hij behoorde nog immer tot die overheerschende, vreeselijke karakters, die zich toeëigenen wat hun bevalt, en al wat zwakker is dan zij aan zich onderwerpen: hartstogtelijke, verharde gemoederen, die naar vulkanen gelijken, wier lava in steen verandert zoodra zij ophoudt te gloeijen. Door zijne rijkdommen had jackson een onbepaald krediet in Alabama verworven. Men roemde zijne kennis en zweeg over zijne ondeugden; want de een vreesde hem en de ander had hem noodig. - Zijne honderden Negers behandelde hij zoo wreed, dat de verschrikkelijkste bedreiging tegen eenen slaaf deze was: hem aan jackson te zullen verkoopen. In- | |
[pagina 23]
| |
tusschen was die wreedheid een der oorzaken van zijne fortuin, en menig kolonist benijdde hem zijne ongevoeligheid. - Waar men den Neger niet voor een mensch houdt maar voor een werktuig, wordt hij voor de bekwaamste gehouden en het hoogst geacht, die van dat werktuig het meeste voordeel weet te trekken. Ofschoon Miss mackensie - zoo heette jenny - den Heer jackson niet door en door kende, had zij toch een instinktmatigen afkeer van hem; zij gevoelde in zijn bijzijn eene soort van siddering, als die, welke de duif ondervindt wanneer een roofvogel nabij is. De bezoeken des planters van de Witte Kroon bij haren vader hadden haar steeds, maar vooral toen mishaagd, toen zij veelvuldig en langdurig werden. Hem nu te ontmoeten moest haar dus wel onaangenaam en hinderlijk zijn. Intusschen was hij haar genaderd, en na de gebruikelijke pligtplegingen bleef hij haar vergezellen. - Ik zie - zeide jackson, nadat beiden eene poos hadden gezwegen - ik zie duidelijk aan de oogen van Miss jenny, dat zij van jones cokeril afscheid heeft genomen. Het schuwe meisje bloosde. - Verontrust u maar niet over hem - ging de planter voort - ik heb hem naar een handelshuis gezonden, waar ál de bedienden, die er ooit gewerkt hebben, fortuin hebben gemaakt. - De Heer cokeril zal het aan u verpligt zijn, als hij vooruitkomt - stamelde jenny - ik dank er u voor. - Bedank mij vooral omdat hij weg is. - Hoe zoo? - Ik hoop, dat de verwijdering van jones aan Miss mackensie veroorloven zal eens na te denken, en dan van haar huwelijk zal doen afzien. - En waarom dat? - Omdat Miss mackensie te schoon is, en veel te goede opvoeding heeft genoten, om niet iets méér te wenschen dan het karige deel, dat een arme drommel haar kan aanbieden. - Maar gij zegt immers, dat de Heer cokeril fortuin zal maken? - Ja, zonder twijfel; maar niet in de eerste dertig jaren. Ieder maakt zijne fortuin in de Vereenigde Staten, op voorwaarde dat hij geduld hebbe tot een leeftijd, waarin het geld | |
[pagina 24]
| |
hem tot niets meer dient: men leeft er in ellende, met het uitzigt van te zullen sterven als millionnair. Voor het overige heeft Miss jenny te veel verstand om zich-zelve te veroordeelen tot ontbering, zorg en arbeid, wanneer zij, van heden af, al het genot en de genoegens der weelde kan smaken. - Ik begeer die niet. - Gij zult toch verlangen gelukkig te zijn, en ge weet niet wat men te lijden heeft eer men een onafhankelijk bestaan bereikt. Gij hebt gezien wat zorgen en moeite het onzen emigranten gekost heeft, om een gedeelte van het bosch om te hakken en aldus een stuk gronds ter bewoning en bebouwing te verkrijgen? Welnu, in de beschaafde wereld is de taak nog erger; want daar heeft men met menschen in plaats van met boomen te doen, en de bijl die er werken moet is: de wil; een slecht instrument, dat elk oogenblik bot wordt, of waaraan men zich telkens wondt. Geloof mij, Miss! de wilden hebben gelijk, als zij zeggen: dat het opgeschoten koren altijd het goede koren is, en dat de gemaakte nesten de beste zijn. - Ik hoop toch een weinigje meer moed te hebben, en geloof, dat er ook wel eenig genoegen in ligt om zelf zijne toekomst voor te bereiden. - En dus wilt gij u blootstellen aan al de grillen der fortuin, en den Heer cokeril naar Boston volgen? - Ja. - Gij weet niet, Miss mackensie! wat ge in de Noordelijke Staten te wachten hebt. Wat de Negers hier zijn, zoudt gij dáár wezen: want bij onze broeders, de afschaffers, is meester wie rijk, en slaaf wie arm is, en de vrouw des armen is er de slavin van den slaaf. Dáár is geene fortuin door de handen van anderen te krijgen; ieder moet het er maken met zijne eigene handen. Goud te winnen is daar niet. Wie er goud wil hebben, moet het, in harden arbeid, zelf uitzweeten. Jackson nam eene der blanke handen van jenny in de zijne en vervolgde op half spottenden toon: - Die teêre vingeren, tot nu toe slechts gewoon om welriekende geuren over uwe fraaije lokken uit te storten, zoudt gij die willen openrijten aan pakgaren, of van koû doen bersten onder het wegen van ijzer? Lieve Miss! gij zijt aan het gemakkelijke leven der gegoede vrouwen in Alabama gewoon, | |
[pagina 25]
| |
verwijs u-zelve niet tot den gemeenen handenarbeid, dien men hier overlaat voor de slaven. Jenny beefde. Opgevoed onder den invloed der vooroordeelen van het Zuiden, waar voor de vrouw elke arbeid als een ongeluk en bijna als eene schande wordt beschouwd, voelde zij zich een oogenblik geschokt, door het tafereel dat de planter haar schetste; doch die pijnlijke indruk was maar kort van duur, en zij antwoordde: - Ik zal mij schikken, Mijnheer! naar de gewoonten van het land, waar ik woon. De planter verkleurde en zijne blikken schoten vuur uit; maar hij bedwong zich en zeide met gemaakte vriendelijkheid: - Wees voorzigtig, Miss mackensie! Wees voorzigtig en denk goed na, eer gij handelt; want het geldt hier niet u-zelve alleen, maar ook uwen vader. Jenny zag hem met verbazing aan. - Uw vader - ging hij voort - heeft gedaan gelijk al de kolonisten: toen hij zich, tien jaren geleden, hier kwam vestigen, heeft hij 't geld geleend, dat hij noodig had om zijne plantaadje aan te leggen. - Ik weet het; mijn vader is u nog geld schuldig. - Alles is hem tot dusverre tegengeloopen, en, bedrieg ik mij niet, dan is de onmogelijkheid om aan zijne verbindtenissen te voldoen, voor een goed gedeelte de oorzaak der ziekte, die hem naar het graf sleept. - o, Ik weet dat; ik weet dat! maar, o mijn God! wat kan ik daar aan doen? - Van cokeril afzien, en uwen vader een zoon schenken, rijk genoeg om hem te redden. - Dat laatste nooit! - riep jenny uit, terwijl zij zich met afschuw van den planter afwendde. - Gij hebt gelijk - sprak deze met verbeten woede - Miss mackensie heeft alle regt om de voldoening aan haren smaak te verkiezen boven het leven van haren vader. - o, Mijnheer! - Maar er is ook voor het oogenblik nog geen haast bij: eerst over veertien dagen vervalt de schuldbekentenis door uwen vader geteekend, en ik zal dan de eer hebben mij weder bij u aan huis te vervoegen. Hij groette het ontroerde meisje koel, en verliet haar. | |
[pagina 26]
| |
Toen zij alleen was, dacht jenny met schrik over het gehoorde na. Zij kon aan de bedoelingen des planters niet meer twijfelen, en nogtans had zij moeite om er aan te gelooven; de betrekkingen van den Heer jackson schenen inderdaad die verbazing te wettigen. Toen hij, vijftien jaren geleden, eigenaar was geworden van den grond zijner plantaadje, had hij eene schoone kleurlinge in zijn huis genomen. Ongevoelig had die vrouw de regten eener echtgenoot verkregen. Zij had hem twee zoons geschonken, die hij met zorg had doen opvoeden, en geheel Alabama, waar men aan die soort van huwelijken met de linkerhand gewoon was, noemde haar Mevrouw jackson. De gewoonte had die verbindtenis zoodanig gewettigd, dat Miss mackensie, hoewel zij de waarheid kende, den planter van de Witte Kroon altijd beschouwd had als een gehuwd man. Men begrijpt nu ligt, hoe diens voorslagen haar moesten verbazen. Al had hare innige gehechtheid aan jones niet elke andere verbindtenis ondragelijk voor haar gemaakt, dan zou toch het denkbeeld om aldus eene andere vrouw te verjagen en de plaats dier vrouw in te nemen, haar met afkeer en verontwaardiging hebben vervuld. Maar de gedachte aan de vreeselijke hartstogten van jackson deed evenwel haar sidderen: zij begreep nu, dat hij eene betrekking te Boston aan haren verloofde had bezorgd, alleen om hem te verwijderen. Een oogenblik kwam het denkbeeld in haar op, om aan jones te schrijven; doch wanneer zou hij den brief ontvangen? En welke hulp ook kon hij verleenen in den strijd van belangen, die nu ophanden was? Aan den anderen kant was haar vader niet in staat om zulk een strijd te voeren: behalve dat zijne ziekte hem elke inspanning onmogelijk maakte, had hij in zaken nooit veel bekwaamheid getoond. Een faillissement, het gevolg van zijne geringe ondervinding, had hem gedwongen de Noordelijke Staten te verlaten; maar door dat ongeluk was hij noch bekwamer, noch voorzigtiger geworden. Aan den Heer jackson was hij het grootste gedeelte van het geld schuldig, dat gedurende tien jaren was verbruikt om zijne plantaadje op te rigten en gaande te houden; en tegenover de onmogelijkheid om zijne verbindtenissen na te komen, had hij, gelijk zwakke zielen gewoon zijn te doen, de oogen gesloten. Jenny dacht dus aan haren | |
[pagina 27]
| |
oom williams, als den eenigen man, die in staat zou zijn om de zaken haars vaders te schikken. De Heer williams, die in New-Hampshire gevestigd was, had reeds lang beloofd zijnen broeder in Alabama eens te komen bezoeken, en zij schreef nu aan hem, om hem te onderrigten van den wanhopigen toestand waarin zij verkeerden, en hem te smeeken om zijne komst niet langer uit te stellen. Intusschen ging de Heer mackensie meer en meer achteruit; hij nam zigtbaar af en geene geneesmiddelen waren in staat om het verval zijner krachten te keeren. Zijne kwaal was eene van die, voor welke de geneeskunde geen naam heeft: het leven scheen bij hem te verdwijnen, gelijk het water eener bron die door eenig onderaardsch vuur verdroogt. Ziek was hij eigenlijk niet, maar hij had behoefte om te sterven. Evenwel bleef hij nog op de been en ging hij het werk na; maar met elken dag werd de kring waarin hij zich bewegen kon kleiner, en verminderde hij als 't ware zijne taak, opdat ze als van zelve geheel te niet zou zijn gegaan wanneer zijn einde dáár was. Dat einde had inderdaad meer van langzaam voorbereid rusten, dan van sterven. Als de ongelukkige zijne bevelen gegeven of eenige zaken geregeld had, zette hij zich, doorgaans tegen den avond, vermoeid en bleek, op het grasperk voor zijne woning, onder de schaduw der kamperfoelie neder. Wanneer hij dan zijne blikken liet weiden over die boomen, die hij geplant had maar niet volwassen zou zien, en over de aangevangen bouwingen, die hij niet zou voltooijen, en dan zag op het bevallige meisje, dat hij zonder bescherming en steun zou achterlaten in den chaos van onafgedane plannen en bedrogen verwachtingen, dan voelde hij hoe eene siddering door al zijne leden voer, maar rigtte zich nog eens op met een krachtigen wil om zijne zwakte af te schudden en te leven... doch die oogenblikken van kortstondige geestkracht werden steeds door nog grootere afmatting gevolgd, en de Heer mackensie moest ze dus, als vergeefsche worstelingen tegen zijn lot, vermijden. Buitendien aan zulk een ongevoelig wegsterven is eene kwijning eigen, die niet zonder aangenaamheid is, en jenny's vader gaf zich meestal aan dat onbepaalde genot over. Gelijk een reiziger staan blijft op den top van den laatsten berg, | |
[pagina 28]
| |
boog hij zich als over het leven heen, om er de laatste geluiden van op te vangen en de laatste geuren er van in te ademen, zonder te denken aan den komenden nacht. Gelukkige onbedachtzaamheid der stervenden, die hen onverklaarbare genietingen doet vinden te midden van hunne ontbinding, en het laatste oogenblik, waarin het gevoel ophoudt en alles verdwijnt, beschouwen doet als het ondergaan der zonne van het leven. Miss jenny verzuimde niets om die kalme gemoedstemming te doen voortduren; zij had de zorgen haars vaders geraden en spande zich in, om zijne gedachte er van af te leiden. Als de Heer mackensie zich verontrustte over de aanplantingen, die hij niet kon bezoeken; en beefde voor den ophanden zijnden oogst, die zijn ondergang voltooijen of nog vertragen zou - geleidde jenny hem langs de laurierboomen, aan wier voet de roode leliën bloeiden; of zij deed hem luisteren naar het gezang der vogelen in de boschjes van wilde camélia's; of zij wees hem op de Alabama, die langs de galerijen van het huis stroomde, of naar de ondoordringbare wouden aan den horizon. Dan, te midden van zoo veel schoons, vergat de zieke zijne zorgen; en terwijl hij de met geuren bezwangerde lucht inademde, en luisterde naar het gekweel der vogelen, en zijne blikken liet weiden over den stroom en de bosschen en bergen, maakte zijn gevoel hem rijk, en stelde de weelde van de Natuur hem gerust; want hoe kon hij zich arm denken, door zoo vele schatten omgeven! Jenny echter deelde niet in de gerustheid en kalmte, die zij haren vader wist te verschaffen. Sedert haar onderhoud met den planter van de Witte Kroon, was hare bekommering dagelijks grooter geworden; zij had naauwkeurig uitgerekend hoeveel tijd er verloopen moest, eer zij antwoord kon ontvangen van haren oom williams; maar, gelijk het meer gaat wanneer men gedreven wordt door ongeduld of verlangen, op onvoorziene beletselen of trage besluiten had zij niet gerekend. Eene ongeduldige verwachting en de bedaarde logica zijn het maar zelden eens. Miss mackensie verwonderde zich weldra dat het antwoord uitbleef, en zij begon zich, niet zonder reden, allerlei schrikbeelden te vormen. | |
[pagina 29]
| |
II.Op zekeren avond wilde de Heer mackensie, ofschoon nog minder wèl dan gewoonlijk, met zijne dochter de katoenboomen bezoeken; maar welhaast kon hij niet verder, en zette zich neder in een priëel. Daar scheen het windje, dat tusschen de bladen van den wijngaard speelde, hem goed te doen; want het hoofd zonk hem op de borst, zijne oogen vielen digt, en hij sluimerde in. Jenny stond bij hem, met ingehouden adem en zonder zich te bewegen; maar toen de geregelde ademhaling van den kranke haar bewees dat hij sliep, wierp zij een blik op de vermagerde gedaante haars vaders, en tranen in hare oogen voelende opkomen, verwijderde zij zich met gebogen hoofd, en zette eenige schreden verder, onder een eikenboom zich peinzend neder. Toen zij daar eene poos gezeten had, hoorde zij haren naam noemen. Verrast sprong zij op: de Heer jackson stond voor haar. - Ik geloof, dat Miss mackensie mij niet verwachtte - sprak de planter met een gemaakten glimlach - en toch heb ik haar, veertien dagen geleden, mijn bezoek reeds aangekondigd. - Het is waar - antwoordde jenny, nog niet bekomen van haren schrik. - Mag ik vragen, of Miss jenny heeft gelieven na te denken over ons laatste onderhoud? - Dat heb ik, Mijnheer! - En mag ik mij vleijen, zoo gelukkig te zijn geweest, dat mijne redenen ingang bij haar hebben gevonden? - Ik heb van alles, wat gij mij gezegd hebt, slechts ééne zaak goed begrepen, namelijk: dat mijn vader verbindtenissen heeft op zich genomen, die hij niet volbrengen kan. - Ik vraag duizendmaal verschooning; maar ik meen u ook een middel te hebben aangewezen, om uwen vader uit zijne verlegenheid te redden. - Ik rekende op mijn oom williams - zeide zij, de toespeling van den Heer jackson ontwijkende - en ik hoopte, dat hij-zelf zou gekomen zijn, om de zaken te regelen. - Zoo - hernam de planter met verbeten ongeduld - | |
[pagina 30]
| |
hebt gij aan uwen oom geschreven? - Dan blijkt het dat Miss mackensie geene hulp wil zoeken bij hare vrienden. - Ik heb geene andere vrienden dan mijne bloedverwanten. - En Mijnheer cokeril dan? - Gij hebt gelijk - antwoordde jenny, stoutmoedig de oogen opslaande - als jones hier was, zou ik gerust zijn. De planter glimlachte met minachting. - Ik wist nog niet - sprak hij - dat Mijnheer jones zulk een magtig beschermer is; en vooral niet, dat hij over tienduizend dollars kan beschikken. - Tienduizend dollars! - Ja; dat is het bedrag der schuld, waarvan de Heer mackensie mij morgen den eersten termijn moet afdoen. - Maar mijn vader bezit zoo véél niet!... - Dat weet ik. - Dan zult gij hem uitstel verleenen, niet waar, Mijnheer?... Gij zult den oogsttijd afwachten? - Ik heb het regt, de plantaadje oogenblikkelijk te doen verkoopen. - Maar gij zult toch van dat regt geen gebruik maken? - vroeg jenny verplet. - Uw besluit zal het mijne bepalen. Jenny sloeg de oogen neder, en eene huivering voer ijskoud door al hare leden. - Ik heb mij te duidelijk verklaard - vervolgde de planter - om niet te worden verstaan. Ik bemin u, Miss mackensie! Schenk mij uwe hand, en de eer en de rust van uwen vader zijn gered. Gij weet, ik ben rijk; mijne geheele fortuin zal u toebehooren: geld, rijtuigen, slaven, alles zal het uwe zijn; elk uwer wenschen zal vervuld, al uwe bevelen zullen nagekomen worden. Wij zullen in Alabama blijven, of ons naar elders begeven, zoo als gij dat verkiest; uw wil zal eene wet zijn voor mij en voor allen. Sla mijn aanzoek niet af, Miss! want ik begeer mijn geluk alleen door het uwe.... Dit zeggende, poogde jackson jenny's hand te grijpen; maar zij week haastig terug. - Het is onmogelijk, Mijnheer! volstrekt onmogelijk! Ik ben verloofd aan jones; ik kan hém alleen toebehooren! - Wees voorzigtig, Miss! Jones kan uwen vader uit zijn gevaarlijken toestand niet redden. | |
[pagina 31]
| |
- o, Mijn God! Geld! Geld! - kreet jenny in wanhoop. - Gij begint dus de waarde van het geld te beseffen?... - o, Mijnheer! - hernam zij, hare handen vouwende - toon u edelmoedig! Herinner u, dat gij sedert tien jaren de vriend mijns vaders zijt! - Sedert twintig jaren, Miss! zijt gij zijne dochter, en gij weigert hem te redden. Waarom zou een vreemde zich meer opofferingen getroosten dan een eigen kind?... - Spaar mij, Mijnheer! Spaar mij! - Neen, Miss mackensie! neen! uw smeeken is vruchteloos. Ik behoor niet tot dezulken die zoo spoedig hunne wenschen opgeven en hun geluk niet weten te verdedigen: de ondervinding heeft mij sedert lang van de edelmoedigheid genezen. Ik verspil mijne krachten niet in nuttelooze opofferingen, maar gebruik die om te verkrijgen wat ik bemin! Ik zal niets ontzien om u te bezitten; al moest ik zelfs het bed van uwen vader verkoopen. - o, Dat zult gij niet doen! - Het hangt van u af, Miss! - Neen, bij God! neen! zoo wreed kan een mensch niet zijn! Gij zijt rijk; wat schade kan het u zijn een weinig te wachten? Helaas, gij zult het niet lang behoeven te doen! Ontzie de laatste dagen eens stervenden! o, Beloof mij, dat gij het doen zult, Mijnheer jackson! beloof het mij!... Jenny, die in den angst haren afkeer en schrik vergeten had, was den planter genaderd, had zijne handen in de hare gevat, en, bijna geknield, drukte zij op die handen hare lippen. Toen hief jackson, als in eene vlaag van waanzin, het meisje in zijne armen op, en sloot haar zoo vast aan zich dat zijne lippen hare lokken konden beroeren, en riep uit: - Ja, ik beloof het u! Maar zeg dan ook, jenny! dat gij de mijne zult worden! o, Gij weet niet hoe ik u bemin! Maanden lang volg ik uwe schreden! U te zien alleen doet mij leven! Hoe dikwerf, als ge door de rijstvelden gingt, heb ik het denkbeeld moeten onderdrukken, om u naar de wildernis te ontvoeren!... Maar neen, geen geweld tegen u! Ik wil, dat gij mij bemint; hoort gij dat, jenny! ik wil het! Jenny wilde zich uit de omarmingen van jackson loswringen; maar zijne ijzeren armen hielden haar aan zijne borst geprangd. | |
[pagina 32]
| |
- o, Weiger niet de mijne te worden! - hernam hij - Gij vreest, misschien, op de Witte Kroon eene medeminnares te vinden?... Stel u gerust! Sinds ik u bemin, kan ik die vrouw niet verdragen! Ik zal haar, indien gij 't wilt, aan u overleveren! Als gij 't begeert, zal zij u dienen op hare knieën; als haar bijzijn u hindert, jaag ik haar weg: haar en hare kinderen! Zij zijn slaven, en als gij 't wilt verkoop ik hen aan den eersten slavenhandelaar den besten! - Uwe zoons verkoopen! - riep jenny uit, terwijl zij zich met afgrijzen losrukte. - U alleen bemin ik; niemand anders dan u! - Ik hoor u niet langer aan! - Gij zult naar mij hooren, jenny! - Terug! ik heb een afschuw van u! De planter verbleekte. - Een afschuw?! - riep hij woedend uit. - Is dat alles, wat mijne liefde u heeft kunnen inboezemen: gij hebt een afschuw van mij? - Welnu, het zij zoo; ik wil dan dien afschuw verdienen! - Miss mackensie! zeg aan uwen vader, dat hij opsta; want het bed, waarop hij ligt, is het mijne. Alles hier behoort mij; tot de lucht toe, die gij inademt! Gij zijt niets meer dan bedelaars, en ge leeft, reeds tien jaren, van mijne aalmoezen! - Maar men veracht mij niet ongestraft!... Gij hebt een afschuw van mij?... welnu, Miss! neem afscheid van al wat u omringt; want morgen zullen de dienaren der wet u van hier verjagen; morgen zult gij geen dollar meer hebben om eene doodkist voor uwen vader te koopen! Zoo sprekende greep jackson, in woede, een der armen van jenny, en schudde dien ruw, zoodat zij op het punt was haar bewustzijn te verliezen. - Ellendige! - klonk het naast hen. De planter en jenny zagen om, en de Heer mackensie stond voor het priëel, nog met wingerd-ranken in de hand, die hij, in zijne poging om op te staan, had afgebroken. Hij kwam op jackson af; maar zijne ademhaling was moeijelijk, en zijne lippen trilden; jenny vloog op hem toe en wierp zich aan zijne borst. - Gij dacht enkel te spreken tot een kind, dat ligt bang is te maken - sprak mackensie - maar ik was hier en heb alles gehoord! | |
[pagina 33]
| |
- Welnu - hernam jackson - als gij alles gehoord hebt, wat is dan uw besluit? - Mijn besluit? - antwoordde mackensie, terwijl de inspanning hem bijkans deed stikken - mijn besluit is in het gasthuis te Montgomery te gaan sterven, liever dan mijne dochter te geven aan een Iersch bandiet! - o, Ik begrijp u!... Gij hebt maatregelen genomen om nogmaals bankroet te gaan! Bij die herinnering van zijn vroeger ongeluk, kwam mackensie met opgeheven hand op den planter af, maar jackson deed een stap terug en haalde de pistool voor den dag, die hij, naar de gewoonte der kolonisten, bij zich droeg, en hield ze den kranke voor.... doch hij had niet noodig zich aldus te verdedigen; want de overspanning had de laatste krachten van den grijsaard uitgeput: hij breidde de armen uit, wankelde, en zeeg ter aarde neder. - o, Mijn vader! mijn vader! - kreet jenny, naast hem geknield. Haar vader opende nog eenmaal de brekende oogen, stak haar zijne hand toe, wilde zich opheffen, wilde spreken.... maar zijn hoofd zonk neêr en hij sloot de oogen voor immer. De smart van jenny was grenzeloos; ofschoon zij den noodlottigen slag reeds lang had kunnen voorzien, had zij naauwelijks kracht om dien te verduren. Men kan het verlies eens beminden vaders vooruitzien; men kan gelooven er gelaten onder te zullen zijn; maar als hij valt, dan blijkt de ijdelheid van die berekeningen. - Ook, zoo lang het leven nog duurt, begrijpt men niet, wat eigenlijk de dood is. Den dood leert men eerst kennen door het gemis. Miss mackensie ondervond dat ook. Zoo lang zij het overschot van haren vader nog zien kon, was hare droefheid nog eenigermate begrensd, en had zij nog eene soort van vertroosting in een onwillekeurigen twijfel. Maar toen de lijkkist weggedragen en het huis geheel eenzaam was, toen hield alle twijfel op; toen verscheurde de zekerheid hare ziel; toen gevoelde zij welk eene leegte in haar leven was gekomen; toen verstond zij wat het zegt eene weeze te zijn. - En de kracht die deze gedachte soms in haar opwekte, werd door tweevoudigen schrik vernietigd. De bedreigingen van jackson, een oogenblik vergeten, kwamen haar ontzettend weder voor | |
[pagina 34]
| |
den geest, en tegenover dien man alleen staande, zonder bloedverwanten, zonder vrienden, zonder eenigen beschermer of raadsman, verloor zij alle hoop en moed, en begreep dat zij, zonder de hulpe van God, onvermijdelijk was verloren. Het zien van haren oom, die aankwam op den avond van den dag der begrafenis, gaf haar eenige afleiding. William mackensie was een ware afstammeling van penn: ernstig met mannen, zacht met vrouwen en kinderen, en altijd, in lief en leed, aan de voorschriften van het Evangelie getrouw. Hoewel geen hartstogt ooit zijne oogen schitteren, of zijne stem trillen deed, spraken teederheid en liefde uit zijne blikken, en kon de toon zijner stem doen denken aan den Heiland der wereld, de bergrede uitsprekende tot de menigte die Hij ter zaligheid riep. William omhelsde jenny, en deed haar, alsof ze zijn kind ware, zitten op zijne knieën en liet haar weenen aan zijne gevoelige borst; maar toen zij lang geweend had hief hij met vaderlijke bezorgdheid haar op. - Wees nu bedaard, mijn kind! - zeide hij - God keurt onze tranen niet af; maar Hij verwacht ook dat wij het kruis, door Zijne wijsheid opgelegd, dragen zullen als dezulken die weten dat zij hope hebben. Gij moet u niet te zeer bedroeven omdat Hij uwen vader, mijnen broeder, tot zich nam; ook niet omdat gij weeze zijt geworden; want van nu af zijt ge mijne dochter en zal ik uw vader zijn; en ik zal u liefhebben, met de liefde die men heeft voor zijn eenigste of laatste kind. Intusschen bragt de dood van den Heer mackensie zijne schuldëischers spoedig in beweging. Welhaast kwamen zij, van Montgomery en elders, met hunne aanspraken op. Ook de Heer jackson verscheen met de bewijzen zijner vorderingen. Daar de zaken van den ontslapene moeijelijk waren te ontwarren, werden zijn broeder william en de Heer jackson, als voornaamste schuldëischer, met het opmaken van eene naauwkeurige boedelbeschrijving belast. Zij verdeelden het werk onderling: jackson belastte zich met het nazien en ordenen van de boeken en papieren, en william met het opmaken van een staat van de vaste goederen en derzelver gemiddelde opbrengsten. Miss mackensie was er verre af te vermoeden, dat die boedelbeschrijving haar in het verderf zou storten. | |
[pagina 35]
| |
III.Oom william en jackson hadden eenige weken werks, om den staat des boedels tot klaarheid te brengen. Gedurende al dien tijd kwam jenny niet uit hare kamer, om elke ontmoeting met den planter te vermijden. Die afzondering had intusschen medegewerkt om hare droefheid te stillen. De afleiding door anderen verkregen kan een oogenblik verstrooijen; maar zoo ras zij ophoudt, keert de smart met dubbele hevigheid terug. In de eenzaamheid daarentegen, staat die smart als ware 't vóór ons; wij zien haar dan onafgebroken, en door en door, en gewennen er ons aan. Welhaast is zij ons dan als eigen geworden, en zoo vinden wij het duurzaamst troost door ons niet voor haar te verbergen, maar ons met haar te vereenigen. Jenny vond ook eenige vreugd in de gedachte dat zij de plaats verlaten zou, die zoo vol was van droevige herinneringen en van oorzaken tot vrees. Eindelijk was de boedelbeschrijving gereed, en allen die regten op de nalatenschap hadden, kwamen bijeen, om van de verslagen van william en jackson kennis te nemen. Eene vergadering van schuldëischers in de woning van hunnen schuldenaar levert een zonderling schouwspel op; daar vertoonen zich de inhaligheid en de eigenbaat in al hare naaktheid. Men moet zien hoe zij elkander met achterdochtige ontevredenheid opnemen: men moet hooren hoe zij elkander listige vragen doen en de grofste onwaarheden op de mouw zoeken te spelden. Hunne blikken gaan overal rond; al wat tilbaar is wordt verzet of op de hand gewogen, en alles wat er is wordt in stilte geschat; ieder betast het marmer der schoorsteenen en de zijde der gordijnen, en zoekt op de piano naar den naam des makers; elk kiest begeerig het stuk uit, dat hij gaarne zon medenemen. De schuldëischers van den Heer mackensie hadden hun onderzoek in alle bijzonderheden reeds volbragt, toen jackson en william zich bij hen voegden. Den laatsten kon men het aanzien dat hij treurig was; maar de oogen des eersten schitterden van woeste vreugde. Zij namen plaats en william las den staat voor, dien hij had opgemaakt. De plantaadje met hare gebouwen en slaven, en de aanhoorige gronden waren, naar den maatstaf der gemiddelde op- | |
[pagina 36]
| |
brengsten met naauwgezetheid geschat, en alles te zamen vertoonde eene koopwaarde van twintig duizend dollars. - Niet meer? - riepen een aantal stemmen. - Heb geduld! - riepen anderen - de Heer jackson heeft misschien papieren van waarde gevonden! - Geen enkel, Heeren! Nu ging er een algemeen gemor op, waarbij de overledene niet werd gespaard. - Ik heb het van dien gewetenlooze wel voorzien - sprak een dikke kolonist, rijk geworden door den slavenhandel. - Hij heeft tegen trelitt gestemd! - voegde een ondernemer van verkiezingen er bij. - Het was een mensch zonder godsdienst, die op Zondag muzijk maakte! - sprak een verontwaardigde Methodist. En de kreten van afkeuring werden hoe langer zoo heviger. - Wij krijgen dus maar vijftig proeent! - riep er een. - Gij krijgt allen honderd procent, Heeren! - sprak nu jackson. - De staat door den Heer william mackensie opgemaakt, bevat niet ál de eigendommen zijns broeders; hij heeft de voornaamste vergeten. - Welke dan? - Zijne dochter! Men zag elkander verstomd en met verbazing aan. - Ik begrijp u niet. - sprak william. - Ik zal mij doen begrijpen, Mijnheer! - Deze stukken, die ik onder de papieren van den overledene heb gevonden, bewijzen dat de vrouw, die hij, nu twintig jaren geleden, in Louisiana huwde, slavin was; en, daar volgens onze wetten de kinderen den stand van hunne moeder volgen, is Miss jenny slavin en behoort zij als zoodanige tot den boedel. - Maar dat is niet mogelijk! - riep william uit. - Die papieren, waar zijn ze? - Hier, Mijnheer! De papieren werden voorgelezen, en uit den inhoud bleek, dat de Heer mackensie stappen had gedaan om de moeder van jenny vrij te doen verklaren, maar dat zij waren afgebroken, eerst door het faillissement, dat hem Louisiana had doen verlaten, en daarna door het overlijden der vrouw. De bewijzen waren te duidelijk, om den minsten twijfel over te laten. | |
[pagina 37]
| |
William zat, toen de lezing geëindigd was, eene poos als versteend. - Is Mijnheer nu overtuigd? - vroeg jackson. De grijsaard zweeg. - De Heer mackensie begrijpt dus, hoop ik, dat zijne nicht een voorwerp van waarde is, dat op den inventaris gebragt moet worden. - Ik kan - sprak william - niets inbrengen tegen uwe afschuwelijke wet; want zij is nu eenmaal de wet!... maar ik verzoek alleen, de dochter mijns broeders te mogen inkoopen. Ik ben niet rijk en heb zes kinderen: maar, bij gemis van andere nalatenschap, zijn zij ten minste zeker van het bezit hunner vrijheid. Ik zal voor Miss jenny den prijs betalen die voor den sterksten slaaf uit Alabama kan gevraagd worden, en gij zult dien prijs niet te laag vinden voor een zwak kind, dat tot geen arbeid in staat is. - Maar Miss jenny is mooi! - zeide er een - en voor zulke meisjes is altijd wel eene bestemming te vinden. - Zwijg! dat God u niet straffe! - riep william met afgrijzen uit. - Och, Heerschap! - sprak de dikke kolonist lagchend - men kan wel zien dat gij nooit in 't artikel gedaan hebt! Maar het is, buitendien, de gewoonte niet om te verkoopen of te koopen zonder de koopwaar te hebben gezien. Waar is de jonge jufvrouw? Dat men haar naar geweten waardeere! - Hij heeft gelijk! - riepen verschillende stemmen - wij moeten haar zien! laat ze hier komen! Oom william maakte vruchteloos tegenwerpingen; men luisterde niet naar hem. Eindelijk inziende dat niets hem zoude baten, en beducht dat een ander de ongelukkige jenny zou gaan halen, stond hij-zelf op en ging tot haar. Zij was bezig hare bloemen te begieten, en een lach van weemoedig genoegen overtoog haar gelaat, toen zij haren oom zag binnentreden. Maar zijne buitengewone bleekheid kon haar niet ontgaan. - Wat is er? - vroeg zij ontrust. William had noch tijd, noch tegenwoordigheid van geest genoeg om de verschrikkelijke tijding, die hij kwam brengen, voor haar te verzachten. Hij zeide haar dus de waarheid | |
[pagina 38]
| |
zonder omwegen. Miss mackensie stond als door den bliksem getroffen. - Maar gij behoeft het ergste niet te vreezen! - sprak de grijsaard - hoe veel het mij moge kosten, ik zal u redden. Doch jenny geloofde het niet. Met dat snelle en juiste begrip, dat soms in het gevaar als ingegeven wordt, doorzag zij terstond dat alle hoop verloren was, en dat zij nu zich in de magt bevond van den man, wiens aanzoek zij zoo beleedigend voor hem had afgeslagen. Die overtuiging, welke haar anders had kunnen vernietigen, hief haar nu op. Zoo lang men nog tegen het ongeluk kan strijden, put men zich uit in kwellingen; maar als het onoverkomelijk en onherstelbaar is, schikt men er zich in. Dan komen er in de ziel plotselinge besluiten op, die de wanhoop terugdringen. Vreeselijke smarten doen tot vreeselijke geneesmiddelen overgaan; en de volkomen overgeving van zich-zelven treedt dan in de plaats der vertroosting. Het was dus met die soort van kalmte waarmede somtijds een ter dood veroordeelde het schavot bestijgt, dat jenny tot haren oom zeide: ‘bereid te zijn, om hem te volgen.’ - Zonder te vorschen naar de oorzaak dier moedige gelatenheid, verheugde de Heer mackensie er zich over, en spoorde zijne nicht aan om daarin te volharden. Inmiddels stonden de schuldëischers met ongeduld te wachten; zij vonden dat de oom veel te lang wegbleef, en sommigen begonnen reeds aan zijne terugkomst te twijfelen. - Als hij zijne nicht maar niet uit de voeten maakt! - zeiden de gierigsten. - Neen, daar komt zij! William verscheen inderdaad, met Miss mackensie aan de hand. Het ongelukkige meisje was zoo bleek, maar ook zoo fier; geheel haar voorkomen teekende eene zoo diepe smart, maar ook zoo veel beslotenheid, dat eenigen der schuldëischers met eerbied voor haar op zijde gingen. Waardig, maar niet zonder bitterheid sprak nu william: - Daar de redelijke schepselen van God hier zaken zijn, die men koopt en verkoopt, moet gij, Heeren! nu maar zeggen hoe veel ik voor mijne nicht betalen moet. - 't Is eerste kwaliteit! - mompelde de oude slavenhandelaar. | |
[pagina 39]
| |
- Doe dan een bod, Mijnheer! De schuldëischers ondersteunden dat verzoek, en de gewezen slavenkoopman naderde jenny, nam haar aandachtig op, mat en woog haar met zijne blikken van het hoofd tot de voeten, en zeide toen: - Zij is wel twee duizend dollars waard. - Welnu, ik zal u dan drie duizend dollars geven, - sprak williams. De schuldëischers begonnen zich reeds onderling te beraden, toen jackson, die alles tot nog toe zwijgend had aangezien, vooruittrad en op koelen toon zeide: - Ik geef zes duizend dollars. Op het hooren van die stem sidderde jenny; maar zij toonde zich niet verwonderd: zij had dat verwacht. - Zeven duizend dollars! - hernam william. - Acht duizend! - Negen duizend! - Tien duizend! De Heer mackensie hield verschrikt op. Hij bedacht dat de som van tien duizend dollars meer dan de helft uitmaakte van hetgeen hij zijnen kinderen kon nalaten. Jenny zag die weifeling, en zijne hand grijpende, stamelde zij: - Het is genoeg, dierbare oom! laat mij aan mijn lot over! - Mijnheer! - sprak william tot jackson - ik weet dat gij over meer geld kunt beschikken dan ik; maar ik bid u, heb deernis met mijne armoede! Het is hier geen wedstrijd dien ik met u aanga, het is een pligt dien ik vervul; ontneem mij dat kind niet: zij is de dochter van mijn eenigen broeder! Ik heb beloofd voor 't vervolg haar vader te zijn. In den naam van God bid ik u, ontneem mij haar niet! De grijsaard had met eene bevende stem en met tranen in de oogen gesproken. Nu nam hij jenny weder bij de hand, en zich tot de schuldëischers wendende, vervolgde hij: - Ik zal elf duizend dollars geven. - En ik vijftien duizend! - riep jackson. - Geef mij op, lieve oom! Geef mij op! - kreet jenny. Maar william was verbleekt van toorn en smart. - Er komen - sprak hij - aan de nalatenschap mijns broeders twintig duizend dollars te kort; welnu! ik neem aan, die binnen een jaar te voldoen. | |
[pagina 40]
| |
- En ik betaal die terstond! - riep jackson, terwijl hij twintig duizend dollars aan banknoten op de tafel wierp. Op dat gezigt sloegen al de schuldëischers uit éénen mond den koop toe. - De zaak is geklonken - sprak de oude slavenhandelaar - de banknoten zijn ons, en het meisje is voor u. De Heer mackensie zeeg op een stoel neder en bedekte zijn gelaat. - Het moest zoo wezen, lieve oom! - sprak jenny in kalme wanhoop. - Gij waart niet rijk genoeg om mij te redden!... Bedroef u niet, want ik ben gelaten in mijn lot, en herdenk nu, wat gij-zelf mij gezegd hebt: ‘God keurt onze tranen niet af, maar Hij verwacht ook dat wij het kruis, door Zijne wijsheid opgelegd, dragen zullen als dezulken die weten dat zij hope hebben.’ Dus sprekende zonk zij voor den grijsaard op de knieën, en zijne handen in de hare klemmende, vervolgde zij met eene stem, sidderend van de inspanning waarmede zij hare tranen weêrhield: - Voldoe slechts, ik smeek het u, aan mijne laatste bede. Jones bevindt zich te Boston en is vol hoop.... In dit oogenblik denkt hij misschien aan het uur, waarin wij voor altijd vereenigd zouden worden! Ik vrees voor zijne smart, als hij mijn lot zal vernemen! - o, Dat die tijding hem niet door een vreemde worde overgebragt! Beloof mij, lieve oom! dat gij-zelf hem alles zult zeggen; dat gij hem voor wanhoop behoeden, en hem troosten zult! - Ik beloof het u, mijn kind! ik beloof het u plegtig. Toen nam jenny een gouden ring van haren vinger: - Geef hem dien verlovingsring terug; maar druk hem wèl op het hart, dat ik in leven en sterven de zijne zal blijven. Beiden zaten nu eenige oogenblikken snikkende hart aan hart. Eindelijk scheen jenny in eene bijkans bovenmenschelijke poging zich te dwingen, om hare aandoening te overmeesteren: zij kruiste de armen op hare borst, alsof zij er de wanhoop in wilde verstikken; en stond op en wierp eenen blik rondom zich. De schuldëischers regelden hunne zaken in een naburig vertrek, en zij was dus met haren oom alleen. Nu ging zij die zaal nog eens rond, waarin alles haar eigen was, | |
[pagina 41]
| |
en kuste de bloemen, die zij had aangekweekt; het rieten mandje, dat haar borduurwerk bevatte; de volière, waarvoor zij gewoon was zorg te dragen, en strekte de armen uit alsof zij dat alles aan haar hart wilde drukken. - Vaarwel - sprak zij - vaarwel, al wat ik heb lief gehad! Toen naderde zij een vrouwenportret, dat aan den wand hing. - o, Moeder! - riep zij uit - hoe dank ik God, dat Hij u 't eerst heeft weggenomen; zoo zijt ge verschoond gebleven van uwe dochter te zien verkoopen, en thans, thans zijt ge vrij voor eeuwig! Daarop naderde zij het venster, en wierp een blik op het landschap, op den hemel, op de Alabama, die onder het balkon stroomde, en bedekte het gelaat met de gevouwen handen. Nogmaals heerschte er eene stilte in de zaal, die door niets dan het geluid der snikken van den grijsaard werd afgebroken. Maar eensklaps ging de deur open en jackson verscheen. - Ik kom vernemen - zeide hij langzaam - of Miss jenny reeds afscheid heeft genomen van haren oom? - Is die koop dan onherroepelijk gesloten? - vroeg william. - Zie hier de acte, Mijnheer! door al de schuldëischers geteekend. De grijsaard zag het papier werktuigelijk in, en zat als vernietigd. - En - vroeg jenny met bedriegelijke kalmte - is met den prijs dien ik heb opgebragt nu al het verschuldigde voldaan? Is de eer mijns vaders er geheel door gered? - De Heer mackensie zal op het oogenblik eene algemeene kwitantie voor zijn broeder erlangen. Miss jenny behoeft nu alleen haren nieuwen meester nog maar te volgen. - Vaarwel dan, oom! - riep jenny uit. - Vaarwel, jones! Vaarwel, moeder!... En snel, met uitgebreide armen naar het venster getreden, sprong zij, eer jackson 't verhinderen kon, in den stroom, en verdween in de golven. |
|