verwerven; krijgsman, en de rust onzer dagen verwenscht, wijl ze u belet bloedige lauweren te winnen; geleerde, en dus het recht hebt om aan alles, soms ook aan u-zelf te twijfelen; staatsman, en zoo doordrongen van de voortreffelijkheid uws stelsels, dat ge des noods den throon uws Konings zoudt ondermijnen, om u-zelf op het republikeinsch presidentskussen te plaatsen (?) - ja, schoon ge dit alles te gelijk waart - dan nog is wel eens een oogenblik in uw leven geweest, waarop ge gewenscht hebt - “dat toch steenen eens konden spreken!”
Het was dan, wanneer ge u in de sombere, zwaarmoedige bouwvallen van de eene of de andere burcht bevondt, en de geschiedenis daar de geheimen van den voortijd zoo spaarzaam ontsluierde, dat ge die donkere wulfsels, die holle gangen, die ledige hallen, die gewelflooze zalen, wel zoudt hebben willen ondervragen, indien ge ook maar half verzekerd waart geweest een enkel antwoord te zullen ontvangen.’
De Schrijvers toonen dat zij, om dit antwoord zoo klaar en volledig te geven als mogelijk is, niet alleen gebruik maken van 't geen anderen vóór hen reeds zoo breedvoerig over de kasteelen door hen behandeld geschreven hebben, maar ook de oorkonden en bescheiden die zij kunnen magtig worden, met vlijt ontginnen, om den oorsprong en de latere geschiedenis dier kasteelen in een helder licht te plaatsen.
De overlevering dat het Loo door marten van rossem zou zijn gesticht, wordt ook hier wederlegd, doordien het blijkt in de zestiende eeuw behoord te hebben aan den Geldersch Hertogelijken Maarschalk johan bentynck. De Heer hofdijk geeft eene aanschouwelijke voorstelling van de schoone Natuur in die heerlijke streek; en verplaatst den lezer in het gewoel rondom het Jachtslot, bij der bezitteren en hunner gasten geliefkoosde jagtvermaken. Vervolgens beschrijft hij het slot zelve, waar Prins willem III verpoosde van den wereldstrijd tegen den magtigen lodewijk, dien hij belette Europa te kluisteren; waar Koning willem I van staatszorgen uitrustte en afstand deed van den troon, en waar de regerende Koning, tot dus verre, als onder de vleugelen van den vrede, slechts feestvierende scharen onthaalt.
Wie de geschiedenis van zijn land lief heeft, en beseft dat