| |
| |
| |
1. Holland. Almanak voor 1855. Uitgegeven door Mr. J. van Lennep. Te Amsterdam, bij Gebroeders Kraay. XLIV en 208 bl. f 3-90.
2. Vergeet mij niet (Muzen-Almanak) voor 1855. Te Amsterdam, bij J.H. Laarman. VIII en 280 bl. f 3-90.
3. Christelijke Volks-Almanak, voor het Jaar 1855. Te Amsterdam, bij P.N. van Kampen. XXIV en 164 bl. f :-60.
4. Almanak voor de Jeugd. 1855. Te Amsterdam, bij H.J. van Kesteren. XVI en 143 bl. f :-90; in karton f 1-40; geb. in linnen f 2-:
Als een oud jaar de laatste bloemen uit de tuinen doet verdwijnen, treedt de boekhandel te voorschijn met bloemen van velerlei kunst, naar elks gading tot bouquetten gemaakt, deels ten nuttigen gebruike, maar de meesten om der liefde en vriendschap tot geschenken te dienen op den dag des nieuwen jaars, of op de feestdagen die er aan voorafgaan. De dorre wintermaand is in dat opzigt eene ware lentemaand voor de liefhebbers van lectuur van smaak. Jaarboekjes, tot wier inhoud al wie de dichtpen voeren gaarne bijdragen, komen dan allerwege uit, met gravuren en prachtbanden voor de rijken en aanzienlijken, met lithographiën en carton voor de minder gegoeden, met houtsneden en perkament voor den boer en zoogenaamden gemeenen man. Dat de tegenwoordige December daarin van zijne voorgangers niet verschilt, bewijzen bij aanvang reeds de bovengenoemde Jaarwerkjes, die zoo vroeg zijn verschenen, dat wij ze, ofschoon maar vlugtig, reeds nu kunnen aankondigen. Zij toonen ook weder, hoe de gedienstige handel meer en meer zorgt dat ieder keuze hebbe niet alleen naar zijn vermogen, maar ook naar zijnen smaak. Bij die hulde aan den ondernemingsgeest der Uitgevers, past wel eene vraag van aangename verwondering: hoe 't mogelijk is zoo vele Jaarwerkjes met verhalen en gedichten gevuld te krijgen in ons kleine Land? Het heugt ons nog, hoe elk der uitgevers van slechts drie of vier Almanakken in miniatuur- | |
| |
formaat, telkens moeite had om bijdragen te vinden voor drie of vier bladen druks. Dat er tegenwoordig zóó veel goeds, schoons en bruikbaars geschreven wordt, als de handel jaarlijks voor een twintigtal, ten deele zelfs dikke bundels noodig heeft, is een verheugend bewijs van den sedert vermeerderden, altijd nog toenemenden smaak voor dicht- en letteroefening. Evenwel, om zoo veel Jaarboekjes gevuld te krijgen, moeten sommige redactiën niet al te keurig zijn; want hoe sterk het aantal dichtoefenaars en novellisten toeneme, het aantal meesters
van den eersten rang zal wel altijd beperkt blijven. Voor jeugdige schrijvers en kunstoefenaars is 't echter zoo nuttig en aanmoedigend, gelegenheid te hebben om de vruchten hunner studiën aan het publiek te doen kennen, dat het verkeerd zoude zijn wanneer men over het verschillen der aangeboden stukken in kunstwaardij, zich wilde ergeren. Dit besef heeft altijd bij 't aankondigen van Jaarboekjes onze pen bestuurd, en zal 't ook nu doen. Waar geene bijzondere redenen ons tot aanmerkingen nopen, zullen wij eenvoudig den inhoud noemen; dat is ook 't billijkst, bij de onzekerheid des oordeels, na eene eerste nog maar vlugtige lezing. Het publiek is met onze Dichters en Schrijvers genoeg bekend, om, hoorende wie tot een werk bijdragen, zelf een oordeel op te maken over de waardij van dat werk in zijn geheel; waarop 't aankomt. Over 400 à 500 stukken afzonderlijk te oordeelen (alleen 't genoemde viertal bevat er 120), laten we voor de liefhebbers over.
No. 1. De Holland, in een smaakvollen prachtband, met keurige platen, allen van Nederlandsche graveurs, naar teekeningen van herman en marie ten kate, c. rochussen, c. springer, en alexander v.h., onderscheidt zich, gelijk vroeger, door een zeer uitvoerigen Kalender van den Heer stamkart, en de satirieke Korte Kronijk van den Redacteur, maar vooral door de verscheidenheid der stukken onderling, in geest en toon. Velen zullen met leedwezen te vergeefs zoeken naar nieuwe koddige bijdragen van den schoolmeester, maar toch gaan luim en ernst hier hand aan hand. De Heeren van zeggelen, van deventer, beets, van den bergh (s.j.), binger, van den broek, de genestet, en een paar ongenoemden, droegen minder of meer luimige gedichtjes bij. Onder
| |
| |
de proza-stukken vindt men ook een luimig (hoewel moeijelijk te volgen) verhaal van een Gastmaal aan 't strand, waarin (gelijk in de A-saga) geene vokaal voorkomt dan de a. Tot eene proeve diene de aanhef:
‘'t Was paaschmaandag van 't jaar twaalf maal twaalf maal twaalf, 't jaar van ra ra wat? waarvan almanak van dat jaar, dagblad, krant, dag aan dag 't waar jaartal had; waar adama allarda van palland lang daarna van sprak; 't was dan daags na paasch-sabbat van dat jaar, 't laatst van Maart, dat jan, na, jaap, kaat man aan maagd, paar aan paar, naast malkaar aan 't strand kwam. Klaas had aan d'arm ant (waar klaas mal naar was), naast na, lang al aarts hartlap. Aarts vaâr was daar al, enz.’, zeven bladzijden lang. Deze bijdrage is méér curieus dan mooi, en zou als letterkundige aardigheid verdienstelijker zijn geweest als de S., wijl er reeds eene E-legende, O-sprook en A-saga bestaat, in plaats van 't Gastmaal eene U-klucht of U-zucht, of een I-brief of I-lied hadde geleverd. Ernstige stukken in gebonden stijl vindt men, behalve ook van een paar der reeds genoemde Heeren, van de bull, didymus, dercksen, gewin, hofdijk, alexander v.h., ten kate, langereis, van lennep, schimmel, smit, wijsman en tatum zubli. Onder die stukken is er maar één, namelijk: het Christendom, dat niet geheel zal kunnen voldoen; vooral niet hun die in dichtmaat poëzij verlangen. In proza droegen verder bij: de Heeren van stolk, scheltema en tinarlo (?), wiens novelle: Groote Boonen, zeker algemeen met veel genoegen zal worden gelezen. Van lenneps Een bedrukte Vader, de droevigste épisode uit Vondels leven [zijne ruïne, door zijn zoon], zal evenzeer behagen, doch wij
hadden 't slot liever anders gewenscht. Of, 't ware belangrijk geweest als men van den Schrijver gehoord had, niet alleen van de plompe onwetendheid van vondels zoon, die óf zijne botheid, óf zijne verwaarloosdheid vereeuwigd heeft door de vraag: ‘of Josef niet Katholyk was geweest?’; maar ook wat vondel als vader en opvoeder heeft beteekend voor zijne kinderen: inzonderheid voor dien stompzinnige, die zoo veel méér onderrigting en leiding noodig had. Is hij een even zoo zorgvuldig en verstandig vader als groot en vruchtbaar Dichter geweest, dan moet men hém beklagen; maar heeft hij om 't verzenmaken zijn vaderpligt verzuimd, dan moet men mede- | |
| |
lijden hebben met zijn verwaarloosden zoon. De vraag: wat vondel voor zijne kinderen zij geweest? ontstaat bij den nadenkende als van zelf uit den schijnbaar liefdeloozen eersten der twee slot-alexandrijnen van zijn Jozef in Dothan, die ook dit verhaal eindigen:
Ach de ouders teelen 't kint, en voeden 't op met smart:
Het kleine treet op 't kleet, het groote treet op 't hart.
Dat opvoeden met smart, met stiefouderlijk leed over alle moeite en offers, is, Gode zij lof! uitzondering; de regel is: dat ouders hunne kinderen opvoeden met vreugde, met teedere zorg en liefde, en met geduurzaam beleid; en als er kinderen zijn die de ouders op 't hart treden (dat toch niet zoo gewoon is!) dan ligt dat veel zeldzamer aan der kinderen aard, dan aan der ouderen wijze van opvoeding. Eene oplossing der vraag: wat vondel zij geweest als vader? is, in verband met de ramp, die hem in hoogen ouderdom goed en onafhankelijkheid deed verliezen, gewigtig: óf voor zijne eer; óf, anderen ter waarschuwing. Wij vestigen er de aandacht op des Heeren van lennep; wien we overigens dank zeggen voor zijn regt levendig en schilderachtig verhaal. Ons bestek vergunt niet dat we iets uit het fraaije boekje overnemen; maar de keus zou ook zwaar vallen. In 't algemeen is deze Jaargang in fraaiheid, degelijkheid en gelukkige afwisseling van ernst en luim aan de vorige Jaargangen gelijk, en dus allezins aan te bevelen.
No. 2. De Vergeet-mij-niet (Muzen-Almanak) is keurig gebonden, en prijkt met het portret van den begaafden dorbeck, en met afdrukken van drie fraaije Hollandsche en twee buitenlandsche gravuren; de eerstgemelden naar teekeningen van schelfhout, en h. en m. ten kate. Ofschoon de letter-inhoud slechts een paar luimige stukjes bevat, vindt men er toch eene rijke verscheidenheid van stoffen en maten; te méér nog doordien de Zamenstellers (men ontmoet hier doorgaans méér Belgische namen dan in andere Jaarboekjes) tot twee verschillende landen en tot de twee strijdende kerken behooren, zoodat ook in geest en strekking beide de Vlaamsche en de Hollandsche school, en beide het Catholicisme en Protestantisme er in leven en werken. Dat de lust om te vertalen
| |
| |
verflaauwd zoude zijn, zoo als de geachte beoordeelaar van van lenneps Gedichten meent (zie hiervoren, bladz. 715), wordt eenigzins twijfelachtig gemaakt door de vele vertalingen en navolgingen hier aangeboden. Men ontvangt er drie van Mr. koenen, naar cowper, von hardenberg en barth, en tien van de kanter, naar hölty. Laurillard en van deventer geven elk eene navolging naar schiller. Oorspronkelijke gedichten bevat het boeksken, van alberdingk thijm (in de gezuiverde Nibelungenmaat), anna beets, van den bergh (s.j. en w.j.n.h.), brester, dautzenberg (oude liedekens), didymus, prudens van duyse, dorbeck, gewin, hasebroek, van der hoop, ten kate, van lennep, muskeyn, sifflé (in verband met bilderdijks onvoltooid epos), tollens, warnsinck, wijsman, van zeggelen (ditmaal ernstig) en tatum zubli. Een paar der bijdragen zijn buitengemeen fraai, en wij gelooven dat er onder allen niet ééne is die niet verdient poëzij te heeten. Bij de kleine aanmerkingen die wij op de gedichten te maken hebben kunnen we, evenmin als bij de schoonheden die ons troffen, nu stilstaan. In proza hebben van der bilt lamotte, e.j. hasebroek en a. snieders, jr. zeer verdienstelijke novellen geleverd. Op die van den Vlaamschen, laatstgenoemden Schrijver hebben we evenwel een paar bedenkingen. De titel van zijn verhaal is: De Gasthuisnon; maar nu moeten we vragen: welke nonnen bedoelt hij? Hij spreekt (bl. 225, r. 9 v.o.) van het, dus van één gasthuis; waarschijnlijk 't
gasthuis in de stad zijner woning. Hebben dan de nonnen van een klooster aldaar, hare diensten verbonden bij uitzondering aan dát gasthuis? Of heeft hij zich in 't lidwoord vergist, en zijn er niet alleen te Antwerpen, maar ook elders in België nonnen, die hare liefdediensten wijden aan de gasthuizen in 't algemeen, doch ook alleen aan gasthuizen? Of noemt hij gasthuisnonnen de liefdadige vrouwen die, ook door velen in Nederland, Soeurs de la charité worden genoemd, maar die hare zorgen daar niet tot gasthuizen beperken? Dit had in eene Noot opgehelderd dienen te worden. - Met des S. bewondering en eerbied voor vrouwen die 't genoegen en de gemakken der wereld uit menschenmin opofferen, om te leven voor de verzorging van kranken en gekwetsten, zonder aanzien van persoon of rang, stemmen wij hartgrondig in: mits hij er gééne van buitensluite; maar zij
| |
| |
komen ons niet billijk voor, wanneer hij ze toeëigeut alléén aan dezulken dier vrouwen, die tevens nonnen zijn. Het liefdewerk en de kloostergelofte zijn geheel verschillende zaken, zoo als blijkt aan de Protestantsche Pleegzusters, en ook aan de Soeurs de la charité, die mede, zoo wij gelooven, niet alle nonnen zijn. - Hoedanig men voorts over de toewijding en de gelofte moge denken, zij moeten vooral geene tijdelijke uitreddingen zijn; zoo als dat het geval is met freule isidora: die gasthuisnon wordt omdat zij, als onbemiddelde jonkvrouw, vernederd wordt door de familie die haar verpleegt, en versmaad en in 't openbaar gehoond wordt door den jongeling dien zij bemint. Zelfs op zijn standpunt heeft dus de Vlaamsche S. de heldin van zijn verhaal in dat opzigt niet in het gunstigste licht geplaatst. - Regt degelijk, welgemeend en nuttig vinden wij de prozaïsche méditatie van Dr. donkersloot over de Geëngageerden, en de vrijheden van velen hunner in elkanders omgang, zelfs voor het oog der wereld. Zijne woorden zijn niet malsch, maar gegrond. In het algemeen vinden wij dezen Jaargang, behoudens onze vroegere aanmerkingen op den titel en de ten deele uitheemsche gravuren, niet minder schoon van inhoud dan fraai van band.
No 3. De Eerw. Redacteur van den Christelijken Volks-Almanak heeft dit jaar minder hulpe gevonden dan in het vorige. Wij missen twaalf van zijne toenmalige mede-arbeiders, en daaronder de Heeren adama van scheltema, van den broek, lesturgeon, viehoff, de ridder en j.l.m., jr., den begaafden Schrijver van 't lieve verhaal Rijk en Arm. Hun verlies is gelenigd, maar niet vergoed door de medewerking van de Heeren dercksen, duisdeiker, jellema, en een tiental ongenoemden, wier Initialen geen licht kunnen verspreiden over de waardij van hun werk, waaraan over 't algemeen poëtische verheffing ontbreekt en dat ten deele zeer zwak is. Gelukkiglijk zijn de Heeren gewin, graadt jonckers, jonckers, meijer, van der noordaa en quack aan 't vaandel getrouw gebleven, en hunne bijdragen en die van erica, magdalena en d.d. versieren het boekje. Vooral behaagt ons gewin's wijze raad Aan eene jeugdige Dweepster, en de arme, echt vrome Zwerver van quack. Met zulke stukjes kan het boekje nut stichten. - Van de proza-stukken achten
| |
| |
we twee van den Redacteur: Wat ontbreekt mij nog? en: Een groot gewin (waarschijnlijk fragmenten uit toepassingen van leerredenen), hier geheel misplaatst. Zulke soort van tractaatjes behooren niet in Jaarboekjes te huis. Gepaster is zijn Jozef's raad. Zijne beschrijving van de op eene der prenten afgebeelde Evangelische kerk te Turyn zal met belangstelling en genoegen worden gelezen. Behalve de vertaling van een lief verhaaltje van Mrs. beecher stowe, en eene korte biographie van f. myconius, een vriend van luther, ontvangt men, als bijdrage tot een Nederlandschen Uncle tom: De Baander, van c.c. te Gouda; eene schets uit het leven der vrije slaven in onze fabrieken. Zij beweegt het hart en is naar onze waardeering het loffelijkste en beste stuk uit den bundel, die, al ware 't alleen om dit en de andere geprezene bijdragen, zijn geringen prijs ruim waard is. Het boekje is met vier lithographische prentjes geïllustreerd.
No. 4. Met genoegen kondigen wij dezen Almanak voor de Jeugd aan, die onder de redactie van den Heer ising en door de zorgen van den Uitgever, een der aangenaamste en fraaiste boekgeschenkjes is voor jonge lieden van 8-14 jaren. De zes stevige lithographiën, naar den geestigen h.f.c. ten kate, zijn behagelijk en zuiver van teekening, en levendig en natuurlijk van ordonnantie, en, even als de sierlijke, met kindergroepen in slingers van loof geïllustreerde titel, uitmuntend goed bij den Heer binger gedrukt. Ook de letter, het papier en de druk van den inhoud zijn keurig. Maar 't keurigst van al is de inhoud-zelf. Men zal dit gaarne gelooven als we de namen noemen der Dichters en Schrijvers, die tot dezen Jaargang weder vruchten van genie en goeden smaak geleverd hebben, wèl berekend om op de geesten en gemoederen van jeugdige lezers boeijend en nuttig te werken. De Redacteur opent en sluit het lieve boekje. Vóóraan vindt men zijn met smaak omlijsten historischen Kalender, die, bij de cijfers der dagen van elke maand, gedenkwaardige vroegere gebeurtenissen herinnert, en, bij elke maand, eenig merkwaardig feit uit de Vaderlandsche Geschiedenis, of uit de levens van beroemde mannen kortelijk beschrijft. Aan het slot biedt hij der jeugd weder een aardig tooneelstukjen aan, in twee bedrijven, dat met weinig personen kan worden bezet. Het
| |
| |
stukjen is in proza en heet Neef august. Verder bestaat de inhoud uit vier vertellingen in proza, waarvan eene insgelijks van den Heer ising, en de overigen van de Heeren de bull, van lennep en lublink weddik. Als we hier een lauwer moesten toekennen, zouden we dien in vieren deelen. Het poëtische gedeelte bevat allerliefste bijdragen van de Heeren van den bergh, binger, de bull, van charante, van dam van isselt, gewin, hofdijk, sophia van loon, parson, van zeggelen, en van twee ons niet bekenden: oom dirk en j.c. v. e. Men ziet hieruit, dat onze voorname letterhelden meer en meer zich, ten beste der jeugd, bij den Redacteur aansluiten. Wij hebben nog den Heer prudens van duyse niet genoemd, doch met opzet. Om deze vlugtige aankondiging behagelijk te sluiten, geven we tot eene proeve de twee poëtische diamantjes, waarmede hij dit fraaije boeksken, onder den titel: Twee Dichtstukjens uit Vlaanderen, beschonken heeft:
I.
't Kindergebed.
Heere lief, geef aan mijn ziele
Wieken van den Seraphijn,
En wanneer ik voor U kniele,
Heere lief, geef aan mijn ziele
Mede een Seraphijnenluit,
En wanneer ik voor U kniele,
Vloei ze in dankgezangen uit.
Heere lief, geef aan mijn ziele
Zuivren Seraphijnengloed,
En hy klimm', wanneer ik kniele,
II.
Hemelspraak.
Als de purpren zon gaat slapen,
Zegt zy aan ons Lieven Heer:
‘Goeden avond, beste Vader!
Wek by tijds my morgen weêr.’
Als de sterrekens ontwaken,
Met hun gouden kleedren aan,
Zeggen zy tot duizend englen:
‘Komt, en laat ons spelen gaan!’
Als het zilvren maantjen opstaat,
Met zijn lachend aangezicht,
Zegt het: ‘Kind, ik koom eens kijken
Of je stil te slapen ligt.’
|
|