keurige opgave van de namen en het getal der volkstammen en van de magt door ieder hunner op de been gebragt (Comm., L. II, C. IV) blijkt, dat niet de Gallen, maar de Belgen, zelfs met uitzondering der den Romeinen toegevallene Remers (Comm., L. II, C. III) daar streden. Dat, volgens de voorstelling (D. I, bl. 149), de gevangen genomene vrouwen der gevallen Nervische Opperhoofden tot de laagste slavendiensten in de vijandelijke tenten zouden vernederd zijn, is strijdig met caesars berigt, dat hij uit medelijden de overgeblevene grijsaards, kinderen en vrouwen binnen hunne grenzen en steden heeft laten blijven, met verbod aan de naburen om die weerloozen eenigen overlast aan te doen (Comm., L. II, C. XXVIII). Wat (D. II, bl. 26) gezegd wordt van den hoogen prijs dien de Oude Belgen op hunne paarden stelden, was op de Nerviërs niet toepasselijk, wier krijgsmagt uit voetvolk bestond, terwijl zij van de ruiterij geen werk maakten, die hun in hun land en volgens hunne wijze van verdediging meer tot hinder dan tot nut zou geweest zijn (Comm., Lib. II, C. CXVII). - Intusschen verheugen wij ons in deze ‘Tafereelen’ eenen geest aan te treffen, die, ware hij vroeger in België heerschende geweest, 't bewaard zoude hebben, om langer dan twee eeuwen een wingewest van vreemden te zijn.
Het formaat is gelukkig gekozen; maar de spelling en woordvoeging zijn dikwijls onuitstaanbaar, zoo als, b.v., door 't herhaalde gebruik van den vierden waar de eerste, en van den eersten waar de vierde naamval moest staan, en van hen en haar voor zich, benevens uitdrukkingen als: ‘de troepen in werking stellen’ (D. I, bl. 133), ‘wij zullen gelukken’ (D. II, bl. 39), enz.
g.v.