Brieven over de Welsprekendheid; door J. Steenmeijer, Predikant te Arnhem. Te Arnhem, bij Is. An. Nijhoff en Zoon. 1853. In kl. 8vo. 288 bl. f 3-:
Het ware overbodig de grootendeels door ons beaamde lofspraken te herhalen, waarmede deze voortreffelijke Brieven, eerst, vóór een twintigtal jaren, in de Godgeleerds Bijdragen gedrukt, thans afzonderlijk uitgegeven, door alle Tijdschriften die er melding van maakten, zijn begroet. Wij weiden dus niet uit over de schoonheid, puntigheid en klaarheid van den stijl, noch over de grondigheid der zaken; maar vergenoegen ons met de lezing, herlezing en dóórdenking van den inhoud dier Brieven aan alle jeugdige Godgeleerden ten dringendste aan te bevelen. Hoogst merkwaardig is in onze dagen de verschijning van een geschrift, zóó doorweven niet alleen met velerlei vaak tot een glimlach nopende aanhalingen uit de geschriften, maar ook en bovenal doortrokken met den geest der Ouden. Aan de verhevenste uitspraak der Oud-Grieksche letterkunde, de plaats uit de ‘Politeia’, waar plato's verrukte verbeelding zich tot eene profetie aangaande den versmaadden en gekruisigden Godmensch verheft, wordt men op bl. 93 en 94 onwillekeurig herinnerd. Dat zulk een man de afgesleten schimpschoten op ‘Recensenten’ niet aan would-be-geestige Schrijvers van den tweeden rang overgelaten, maar ze (bl. viii, 7 en 123, b.v.) in de gewone vormen herhaald heeft, is te bejammeren, doch zal ons niet weêrhouden het een en ander omtrent den inhoud van het werkje in 't midden te brengen.
Van de tallooze definitiën, die sedert aristoteles tot op dezen oogenblik toe van de welsprekendheid gegeven zijn, hebben altijd dezulke noodzakelijk gefaald, die gegrond waren niet op het historisch beloop van de kunst zelve, maar op een voorafgedacht ‘wezen der zaak’ De bepaling werd dan eenvoudig eene uitdrukking van hetgeen hij, die haar gaf, zelf onder de welsprekendheid verstond, en niet eene opgave van de kenmerken waarmede zij zich objectief, in de geschiedenis, vertoond heeft. Of de Heer steenmeijer dat gebrek heeft vermeden, blijve aán zijn eigen scherpzinnig oordeel overgelaten. Onbetwistbaar heeft hij eene schrede voorwaarts