vaardijschip aan den mond der rivier, waardoor echter de kleine bezetting vnn Prins Willem Frederik goede dagen kreeg, en de Kommandant van den post eenige honderden gulden rijker te Paramaribo terug kon komen, toen hij werd afgelost en als fourier naar de hoofdplaats vertrok. Hij bezocht later, met verlof, de Boven-Suriname, Mauritsburg, de Blaauwe Berg, en Victoria, zoodat hij beter dan menig ander zeggen kan, de Kolonie in verschillende rigtingen te hebben leeren kennen. Na een zesjarigen diensttijd keerde kappler terug naar Europa, alwaar hij in den aanvang van 1842 aankwam. Daarmede eindigt het reisverhaal;
doch de Schrijver had een zoo groot behagen gevonden in het Tropische Gewest, en vooral in zijn verblijf aan de oevers van de Marowyne, dat hij eerlang terugkeerde, en, vergissen wij ons niet, in de Kolonie Suriname zich gevestigd heeft. - Wij zullen eenige trekken uit het verhaal overnemen.
De post Prins Willem Frederik, aan de monding der Marowyne was, zoo lezen wij (bl. 5), ‘nog oneindig slechter dan hij, van het strand af gezien, ons had toegeschenen, want hij bestond slechts uit drie hutten, waarvan de eerste, aan de rivier staande, den grootschen naam van kommandantswoning droeg. Eene andere heette kazerne; deze leunde onder eenen hoek van nagenoeg 40o tegen de bakkerij, die eene tegenovergestelde rigting had aangenomen. Alle waren van palissaden gebouwd, met bladeren der pina-palm gedekt, en zoo volmaakt tegen den regen en de moskieten beschut, dat, wanneer deuren en vensters gesloten waren, de geiten door de openingen tusschen de palissaden vrijelijk in huis konden komen. Wanneer het regende, bleef er ter naauwernood een plaatsje overig om de geweren droog te houden, en wanneer het hevig woei, nam men, om gegronde redenen, de wijk in de opene lucht.’ Deze verblijven voor de verdedigers des vaderlands lieten, zoo als men ziet, veel te wenschen over. Aan wien lag de schuld?
Het stranden van het schip gaf aanleiding tot menig grappig tooneel. Men hoore. ‘Toen ik toevallig’ (in het schip) ‘eenige groote doozen met zijden dames-hoeden, bloemen en linten vond, stormden allen’ (de Indianen en hunne vrouwen, die met k. naar boord waren gegaan) ‘op mij los en verzochten er om. Ik gaf hun den geheelen rommel, die toch