| |
Friedrich Perthes in zijn leven en bedrijf geschetst door zijnen zoon Clemens Theodoor Perthes, Hoogleeraar in de Regten te Bonn. Met bekorting uit het Hoogduitsch vertaald door C.M. Mensing. Eerste en Tweede Deel. Te Leeuwarden, bij G.T.N. Suringar. 1853. In gr. 8vo. 465 bl. f 5-50.
Een hoogst belangrijk boek, dat wij met klimmende belangstelling gelezen hebben en nu ook met groote vrijmoedigheid aanbevelen. Reeds hadden wij met den inhoud eenige kennis gemaakt door het lezen van een uitvoerig verslag, daarvan, geplaatst, zoo wij meenen, in de Studien und Kritiken, toen wij deze beide deelen der Nederduitsche vertaling in handen kregen; maar nu moeten wij verklaren, dat onze verwachting nog zeer verre overtroffen is. Perthes, wiens naam door zijnen uitgebreiden boekhandel in geheel Europa is beroemd geworden, was inderdaad een uitstekend man, en heeft grooteren invloed uitgeoefend dan men vermoeden zou. Door een allergelukkigst huwelijk verbonden aan de beminnelijke dochter van matthias claudius, in be- | |
| |
trekking geplaatst tot de voornaamste mannen van zijnen tijd, die de meest uiteenloopende rigtingen vertegenwoordigden, getuige van de groote gebeurtenissen zijner dagen en daarin zelf voor een deel mede betrokken, onvermoeid werkzaam ten nutte van zijn vaderland en de wetenschap, en door alles wat er met en rondom hem gebeurde, veelzijdig gevormd, was hij waardig om in zijn leven en bedrijf uitvoerig geschetst te worden. En nu zijn eigen zoon, wien daartoe de meest naauwkeurige kennis zijner wisselende lotgevallen en een schat van intieme brieven, van en aan en over hem geschreven, ter dienste stonden, die taak op zich genomen en volbragt heeft, nu is daaruit een werk ontstaan, wel al te breed uitgeloopen misschien en soms al te zeer afdalende tot kleine bijzonderheden, maar dan ook zóó volledig, zóó aanschouwelijk van voorstelling en zóó vol van belangrijke détails, dat wij er, èn op zich-zelf, èn als bijdrage tot de geschiedenis van onzen tijd, hoog mede zijn ingenomen, voor zoo ver wij het kennen. ‘Van het oogenblik af’ - zeggen wij den
bekwamen Uitgever na - ‘dat hij als boekverkoopers-loopjongen te Leipzig in de leer besteld wordt en door geduld en ontbering, door vlijt en oppassendheid het vertrouwen van zijnen meester begint te winnen, tot dat hij, vele moeijelijkheden doorgeworsteld en eindelijk zijn eigen heer en meester geworden, den woeligen strijd des levens aanvaardt en voleindigt, houdt hij onze belangstelling in alles wat hem bejegent gaande, en trekt hij onze genegenheid, ja, menigmaal onze bewondering tot zich. Ongemeen is de zelfstandigheid, die zich al vroeg in hem ontwikkelt, zeldzaam het vertrouwen op eigen krachten, dat hij onder alle wederwaardigheden openbaart, maar aangenamer nog treft ons dat verband, waarin hij dat vertrouwen brengt met het vertrouwen op God, den almagtigen bestuurder der menschelijke lotgevallen. Zoo wel zijne roeping als zijnen tijd begrijpende, tracht hij zijne handelsondernemingen dienstbaar te maken aan het belang der maatschappij, aan den bloei der wetenschap en de eer van zijn vaderland, en weet hij tevens van de omstandigheden des tijds, hoe benard en ontmoedigend zij voor anderen mogen schijnen, partij te trekken voor zijne eigene welvaart. Zoo wist hij zijnen boekhandel tot eene in Duitschland destijds ongekende hoogte te verheffen
| |
| |
en zich-zelven tot het middenpunt te maken, om hetwelk de wetenschappelijke mannen van zijnen tijd zich gaarne vereenigden.’
Het spreekt van zelf, dat zulk een boek over zulk een man, als wij hier aankondigen, zich niet in den gewonen zin des woords beoordeelen laat. Onzes inziens, beantwoordt het aan al de eischen, die men gewoon is aan zoodanig eene levensbeschrijving te doen. Is soms de volledigheid tot overgroote uitvoerigheid overdreven, men vergeeft het den zoon, dat hij niets kan terughouden van hetgeen hij aangaande zijnen vader te vermelden heeft, en ziet zich voor die uitvoerigheid schadeloos gesteld door de kennismaking met den ganschen hoogst belangrijken kring waarin de overledene zich bewoog. En legt hij zoo wel den in- als uitwendigen mensch, zoo wel zijn karakter en gemoedsbestaan als zijne afwisselende lotgevallen en werkzaamheden voor ons bloot, hij doet het met onpartijdigheid, dat hem evenzeer vereert als de piëteit, die in geheel zijn werk doorstraalt. Wel verre van met ijdele lofspraken zijne nagedachtenis te huldigen, laat hij enkel de geschiedenis spreken en voert hij vooral hem-zelven, uit zijne brieven, sprekende in. Hij doet het doorgaans op de meest ongedwongen wijze, en stelt ons daardoor in staat, om den waardigen man en geheel zijne omgeving regt te leeren kennen.
Wil men eene proeve zoo wel van hetgeen perthes was als van den trant waarin hij hier geschetst wordt? Wij ontleenen haar aan hetgeen, in den loop zijner levensbeschrijving, gezegd wordt van zijne geestontwikkeling. ‘Perthes had’ - zoo lezen wij (D. I, bl. 129) - ‘van zijne vroegste kindschheid af er dikwijls zelfs met angst en benaauwdheid naar gestreefd, om zich zelven en geheel zijn doen en willen in overeenstemming met den wil des Eeuwigen te brengen. In beschaving en kennis vorderende, had hij gezocht zijn doel steeds door meer geestelijke middelen te bereiken, en toch moest hij zich zelven bekennen, dat de wil diep in zijn binnenste verholen een andere was dan de wil Gods, en dat de neiging, om zijnen eigen wil tegenover dien van God door te zetten, zelfs dan de overhand behield, wanneer zijn inwendige angst daarover grooter werd dan zijne ligtzinnigheid en zijn trots. Toen Perthes nu, verontrust door deze be- | |
| |
wustheid, met zoo vele belangrijke personen in aanraking kwam, die de steeds dieper gaande kennis van des menschen betrekking tot God als de groote taak van hun leven beschouwden, moest de ontwikkeling en bevestiging van zijn geestelijk bestaan eene vooral godsdienstige rigting nemen. Lang reeds was het voorheen door hem gekoesterd denkbeeld, dat de mensch bestemd was, om zich door het vermogen van zijnen verstandigen wil tot een redelijk wezen te vormen, hem bekrompen en verkeerd voorgekomen. Allengs had hij het gevoel, als het onmiddellijke bewustzijn zijner ziel, voor de eenige kracht erkend, welke in staat was, om den mensch frisch en moedig, tegenover God en de wereld, door het leven te voeren; maar, ook onder den invloed van jacobi, bleef er tweespalt in zijn binnenste, even als te voren. In de Holsteinsche en Munstersche kringen echter, waarmede hij in aanraking was gekomen, had hij
menschen gevonden, die het op eene wijze, gelijk hem vroeger nooit was voorgekomen, met zich zelven eens schenen te zijn. Het werd hem tot zekerheid, dat het de liefde was, diep in hun binnenste gegrond, welke hen te midden van het gewoel der wereld hunne gemoedsrust, blijmoedigheid en zelftevredenheid niet deed verliezen. Hij gevoelde, dat hij, om de liefde, als blijvende toestand der ziel, ook voor zich te kunen verwerven, de tusschenkomst van een menschelijk wezen behoefde, en niemand op aarde was hem nader dan zijne caroline. Weldra echter ontwaarde hij, dat de liefde tot God zich niet uit datgene, dat hij de liefde tot de menschen genoemd had, als het ware van zelf ontwikkelen zou, omdat zij niet alleen in mate, maar ook wat het voorwerp betrof, en derhalve in haar wezen, van dezen verschilde. Ofschoon hij zich van de steeds reiner en sterker wordende liefde tot caroline vast en zeker bewust was, week hij toch angstig voor God terug. Als een' voor de liefde ondoordringbaren muur zag hij tusschen God en zich zelven zijn eigen vroeger leven en den tegenwoordigen toestand van zijn binnenste staan, waarin hij als grondrigting den wil om zonder God te zijn, en een strijden tegen God niet kon miskennen. Het kwam hem onmogelijk voor, dat de scheiding des menschen van God door den mensch zelven overwonnen zou kunnen worden. Mijn innerlijke angst vordert iemand, die in mijne plaats genoeg doet,
| |
| |
schreef hij aan caroline, en een donker gevoel ontstaat bij mij, hetwelk eenen God verlangt, die als mensch de menschelijke ellende heeft gedragen. Voor perthes stonden de feiten der Openbaring als historische gebeurtenissen ontwijfelbaar vast; maar van Gods genade hangt het af, zeide hij tot moltke, wanneer en hoe sterk zij in mijn binnenste levend zullen worden. Een worstelen en streven ontstond nu in hem, opdat, gelijk hij het uitdrukte, de ongeschapen Zoon des Vaders ook werkelijk zijn God wierde; de voor hem onloochenbare werkelijkheid der menschwording Gods verlangde hij voor zich als eene geheel zijn aanzijn vervullende idée. Nu begon de Heilige Schrift met geheel hare magt op zijne ziel te werken, en helpend, opwekkend en bevestigend stond claudius hem ter zijde, gedeeltelijk door een steeds inniger wordend persoonlijk verkeer, gedeeltelijk door zijne geschriften. Vooral werd hij levendig getroffen door het “Eenvoudig huisvaderlijk berigt over de Christelijke Godsdienst.” Hij verwierf eene zekerheid van overtuiging, eene rust voor zijn innerlijk leven, gelijk hij vroeger nooit had gekend.’
Men zou het met bekorting medegedeelde de zoogenoemde bekeeringsgeschiedenis van perthes kunnen noemen, en zal in de beschrijving daarvan niet ligt de meesterhand, door grondige menschenkennis bestuurd, miskennen. Men ziet er bovendien uit, hoe grooten invloed de strenggeloovige claudius op hem verkreeg, en zal dit te gemakkelijker weten te verklaren, waneer men acht geeft op het bijkans volslagen gebrek, dat hij leed aan echt Christelijke opvoeding en ontwikkeling, tot op den tijd dat hij met zijnen beroemden schoonvader in naauwe betrekking kwam. Maar, indien men nu uit het medegedeelde de gevolgtrekking wou afleiden, dat perthes, na zulk eene levenservaring, een ondragelijke mysticus of bekrompene piëtist geworden ware, hoe zou men zich dan bedriegen! Veeleer blijkt uit het vervolg zijner geschiedenis, dat zijn innerlijk Christendom een hoogst weldadigen en krachtigen invloed heeft uitgeoefend op zijne gansche persoonlijkheid, zoodat hij daardoor eerst geworden is de uitstekende man, dien hij zich, ook in het werkdadige leven, bij toeneming betoonde te zijn, zonder dat hij aan anderen juist denzelfden weg van bekeering voorschreef, dien hij be- | |
| |
wandeld had, of voor eigene begrippen streed tegen andersdenkenden. Dit blijkt o.a. ten duidelijkste uit de briefwisseling, door hem gehouden met den oudsten zoon matthias, die sedert Paschen 1820 te Tubingen in de Theologie studeerde (D. II, bl. 174). ‘De door het leven rijp geworden man’ - zoo schreef hij - ‘die zijne overtuiging niet op den weg der wetenschap heeft opgedaan, mag den jongen theologant, die aan het begin der studiën staat, geene grenspalen willen zetten, of hij loopt gevaar van mis te tasten.’ Hij vermeed daarom ook bijna altijd de behandeling der theologische bedenkingen en godsdienstige twijfelingen, welke den jongeling
nu en dan verontrustten; maar bragt daarentegen niet zelden de geheele verhouding van zijnen zoon tot het beroep, waartoe hij zich voorbereidde, ter sprake. En ook caroline, welk een groot gewigt zij ook aan het vaste punt in het hart hechtte, was er verre van verwijderd, om daarvan een rustbed voor haren zoon te willen maken en hem daardoor moeite en arbeid te willen besparen. ‘Laat het u ernst zijn met de studie der logica’ - schreef zij eens - ‘het gebrek hieraan werkt al te nadeelig; verleden zondag heb ik eene preek gehoord, waarin veel goede wil en veel goeds in bijzonderheden was, maar alles zoo door elkander, dat men met zijne gedachten en aandoeningen herwaarts en derwaarts werd gedreven; over het geheel moet er geleerd en gedacht worden, eer men onderwijzen en spreken kan. Ik dank God, dat gij leeraars hebt, die wetenschap en eerbied voor het geloof in zich vereenigen.’
Dit weinige zij ter aanbeveling genoeg! Het Tweede Deel eindigt met caroline's laatste levensdagen en het vertrek van perthes met zijne vier kinderen uit Hamburg naar Gotha, waar hij den 25sten Maart 1822 aankwam en hem, gelijk hij hoopte, een niet werkeloos, maar stil en rustig leven verbeidde. Wij verlangen daaromtrent in een derde en, zoo wij vermoeden laatste deel, dat wij echter nog niet ontvangen hebben, meer te vernemen en den belangwekkenden man tot aan zijn levenseinde te volgen.
De vertaling is door iemand geschied wiens naam borg staat voor hare deugdelijkheid en die, zelf praktisch ervaren in het vak van den boekhandel, zijn talent aan de levensbeschrijving van een boekverkooper wèl besteed heeft. Door
| |
| |
de bekorting, die hij zich, in overleg met den Uitgever, veroorloofde, zijn den Nederlandschen lezer eenige uitweidingen bespaard, welke de politieke geschiedenis van dien tijd betreffen en meerendeels van locaal belang voor Duitschland zijn. |
|