de geschiedenis van ieder volk is behandeld in kleinere tijdvakken, bepaald naar de eene of andere minder of meer in het oog springende gebeurtenis bij één volk, terwijl de andere volken in dezelfde, voor hen niet passende keurs gedwongen worden. Hij die de Geschiedenis synchronistisch behandelt, doet even als degeen die de Aardrijkskunde naar de lengte en breedte waarop de plaatsen liggen behandelt; wel kan dat somwijlen zijn nut hebben, om eene proef te nemen, of iemand met den inhoud van de wetenschap goed bekend is, maar om hem dien inhoud te onderwijzen, kan zij, dunkt mij, niet dienen.
Deze aankondiging zou tot een boekdeel aangroeijen, indien wij al de volken die in dit Handboek behandeld worden, wilden nagaan. Wij kiezen er slechts twee, om daarover eenige opmerkingen te maken, namelijk de Arabieren, dewijl zij zoo veel hebben bijgedragen om de ontwikkeling van het menschdom in Europa te bevorderen, en de Engelschen, wier staatsregeling (een van de voornaamste middelen om de ontwikkeling van volken voor- of nadeelig te zijn) zoo wel direct als indirect een belangrijken invloed heeft uitgeoefend, en nog heden ten dage uitoefent op het lot van de volken. Waarom is er niets gezegd (bl. 82) van den maatschappelijken toestand van de Arabieren vóór mohammed, hetgeen toch volstrekt noodzakelijk is om de door mohammed ingevoerde orde van zaken te begrijpen en te beoordeelen? Te meer mag men zich hierover verwonderen, daar geleerde Orientalisten zoo vele belangrijke bijdragen hebben geleverd tot de naauwkeurige kennis van dien toestand. Ook de voorstelling van hetgeen de Islam leert: ‘van de grondzuilen van den Islam’ (bl. 84), is, om de zachtste bewoordingen te kiezen, niet van zeer groote onnaauwkeurigheid vrij te spreken. In de geschiedenis van de eerste Kalifen mist men, onder anderen, hetgeen vooral niet had mogen ontbreken, eenige verklaring van het zoo opmerkenswaardig verschijnsel, dat de veroveringen van de Arabieren zich als ware het plotseling over bijna de geheele toen bekende wereld uitstrekten. Hetgeen op bl. 91 geleerd wordt, zou waarlijk niet doen vermoeden dat het dienen moet, zoo als het opschrift aankondigt, om de staatsregeling te leeren kennen.
De verwijzing naar Lord brougham's British Constitution, London, 1844, zal eene naauwkeurige uiteenzetting van