Aan dit verlangen heeft de Heer nijhoff, bij het herzien zijns vroegeren arbeids, ten volle beantwoord: immers doet hij ons Arnhem kennen zoo als het thans is, en voert ons als bij de hand in diens omstreken rond, zoo als zij zich tegenwoordig voordoen. Wij zien, onder anderen, welk eene belangrijke uitbreiding aan de stad zelve, sedert 1853, is gegeven, en hoe de bevolking in bijna 30 jaren (van 1825-1853) van 10,231 tot 19,298 zielen is gestegen (bl. 11). Ook op de belangrijke veranderingen en verfraaijingen in den onmiddellijken omtrek der stad wordt gewezen, en alles medegedeeld in een boeijenden en bevalligen stijl.
Vindt men, uit den aard der zaak, in deze nieuwe uitgave veel dat in de vorige niet vermeld kon worden (waarop echter de geschiedenis van Arnhem zelf eene uitzondering maakt), er is daarentegen ook veel weggelaten, dat vroeger als belangrijk was aangestipt. Het is ons voorgekomen dat de Schrijver met ons in de overtuiging deelt, dat de meeste vreemdelingen Arnhem alléén om zijne heerlijke omstreken bezoeken, en niets minder dan wetenschappelijk genot beoogen, en hij daarom zich ook aanmerkelijk bekort heeft in de opgave van geschied- en oudheidkundige bijzonderheden; het is daaraan dan ook toe te schrijven, dat de inhoud der vóórlaatste uitgave van 156 bladzijden, in de tegenwoordige tot op 95 bladzijden is ingekrompen.
Zal dus de vreemdeling wèldoen zich deze nieuwe uitgave aan te schaffen, om niet, op de vorige afgaande, te Arnhem naar vestingwerken om te zien waar thans de prachtigste gebouwen staan, of naar barre heiden te vragen waar tegenwoordig uit jeugdig plantsoen de schoonste lusthuizen verrijzen: zoo kan hem toch de uitgave van 1836 in andere opzigten belangrijke diensten bewijzen, en wij weten onze meening niet beter uit te drukken dan met de woorden des Schrijvers zelven in zijn humoristisch Voorberigt: ‘Vraag hem’ (den tegenwoordigen gids) ‘niet te veel over de voormalige gesteldheid der plaatsen die gij bezoekt; over hetgeen daar in vroegere eeuwen gevoeld, genoten, en geleden is. Hij zal er u niet veel, althans niets grondigs (?), van zeggen, maar u verwijzen naar zijn meer bejaarden voorganger, die de gedachtenis dier zaken bewaart, en van de verhalen die hij er van weet mede te deelen, zelfs de bronnen kan aanvoeren’ (aanwijzen?).