De Bedelaar aan de Maandelijksche Kronijk te Zalt-Bommel; met Bijlagen. Te Arnhem, bij J. Azn. Doyer, te Amsterdam, bij J.C. Loman, Jr. 1854. In kl. 8vo. 42 bl. f :-15.
Op den titel afgaande, zou men welligt meenen hier eene politieke brochure te vinden; maar 't heeft er niets van: het is eene aanprijzing der watergeneeskunst, eene aanbeveling van het stelsel van vincenz priessnitz en zijne volgelingen (tot onze verwondering vonden wij er Dr. mahner niet bij genoemd), en eene levendige bestrijding van de geestrijke dranken en vooral van de jeneverstokerij, omdat zij het tot voeding bestemde graan tot ‘vergif’ verstookt: alles opgehelderd en aangevuld met eene menigte aanhalingen uit Dagbladen en Tijdschriften.
Aanleiding tot dit boekje gaf een uitroep in de Maandelijksche Kronijk tegen de dronkenschap, en haar wensch, dat iemand mogt opstaan die een afdoend tegengif vond, ‘mogt hij vorst, geestelijke, boer of bedelaar zijn’. Welnu, de zoogenaamde Bedelaar wijst dan op priessnitz en zijne waterstroomen.
Dat is nu alles goed en wèl; maar daarenboven meent de Bedelaar dat het jeneverstoken en het drinken van alcoholische dranken van Regeringswege moest verboden worden; en hij neemt het der Kronijk zeer euvel af, dat deze daarin nog al zwarigheid vindt.
Wij willen den S., die der Redactie de eer aandeed, ook uit de Vaderl. Letteroefeningen een paar bladzijden af te schrijven (bl. 35-37), tegenover zijne diatribe tegen den jeneverstoker, eens wijzen op eene behartigenswaardige plaats van bastiat, Staathuishoudkundige Harmoniën, D. II, bl. 91 en volgg., waar wij lezen: ‘Bedenk dit eens: wie denkt er aan om onze werklieden in het Zuiden te berispen omdat zij brandewijn stoken? Zij beantwoorden aan de aanvraag. Zij spitten de aarde om, verzorgen hunne wijngaarden, oogsten, en bearbeiden de druif, zonder er zich over te bekommeren wat men met hun voortbrengsel doen zal. Hij, die de voldoening zoekt, moet weten of die eerlijk, zedelijk, redelijk, weldadig is. De verantwoordelijkheid rust op hem. Zonder dit zou het in de wereld niet gaan. Waar zou het met ons heen,