S., zouden wij in eene uitvoerige discussie kunnen treden; doch daartoe is het hier de plaats niet; daartoe is het bestek te beperkt; daartoe hebben wij ook geenen lust, omdat, indien de S. niet overtuigd geworden is door het boekje van de bruyn kops, over indirecte Belasting, en zoo vele andere, er weinig kans is, dat wij hem zullen kunnen bekeeren; maar de gronden waarmede hij het voorstel der negen leden omtrent de afschaffing van den accijns op het rundvleesch bestrijdt (bl. 34), komen ons toch al bijzonder mager voor: daaromtrent mogen wij met gerustheid naar het Bijblad verwijzen. Ofschoon wij nu de lofrede op den accijns niet deelen, erkennen wij gaarne dat de S. er de slotsom van alle redeneringen voor bijgebragt heeft, die gewoonlijk daarvoor worden aangevoerd.
5o. (bl. 44-53). De uitval tegen de income-tax is, onder deze rubriek, weder eene verrassing. Op bl. 48 tot 50 vermeldt de S. de grondslagen van hoofdelijke aanslagen [lees: omslagen] en andere plaatselijke directe belastingen; en verklaart er verre af te zijn, te durven beweren dat die grondslagen, op zich zelve beschouwd, niet goed zouden zijn; maar hij bestrijdt het beginsel. De S. gaat namelijk van de meening uit, dat geen income-tax uitvoerlijk zijn zou, zonder eigene, des noods beëedigde, aangifte; en dit acht hij immoreel. Zonder de praemissen toe te geven, zouden wij kunnen vragen: of het minder immoreel is, de menschen dagelijks te verlokken om den accijns te smokkelen? De S. betoogt verder: dat de accijnsen reeds circa drie eeuwen hebben bestaan, en dus zijn zij nationaal! Wanneer wij dit argument eens op andere voorwerpen wilden overbrengen, zou het gevaarlijke er spoedig van uitkomen; maar wij willen slechts gevraagd hebben: of, indien de wetenschap der staatshuishoudkunde, vroeger als zoodanig onbekend, eens aanwees dat de accijnsen als belastingstelsel verderfelijk zijn, zij desniettemin uit vóórliefde voor de oude herkomst zouden moeten bewaard blijven?
Wij behoeven bij dit alles wel niet te voegen dat wij dit boekske zeer onvoldaan uit de handen gelegd hebben, en dat het ons leed doet, voor ons aandeel, des Schrijvers wensch om ‘een welwillend oordeel van het publiek’ slechts in geringe mate te hebben kunnen vervullen.
i.w.t.