Onderwijs gesproken en geschreven zij, toch verdient de uitslag van dezen bescheiden toets van den Heer rijkens oplettend en ernstig overdacht te worden; wijl hij een onderwerp van zoo gewigtig maatschappelijk belang beschouwt met die kennis van zaken, welke zoo velen missen, die er als met beslissend gezag over geoordeeld hebben. Het werkje van den Heer r. munt daarbij uit door eene helderheid van redenering en gloed van belangstelling, die den bekwamen beoordeelaar en warmen beminnaar des Vaderlands op elke bladzijde doen kennen.
De Schrijver begint met een overzigt van de strijdende partijen, en antwoordt dan op drie vragen:
1o. Vordert de tegenwoordige toestand van ons Lager Onderwijs dat er spoedig eene Wet voor worde uitgevaardigd?
2o. Is de tijd daarvoor rijp? - Of is het noodig, dat er eene partiële voorziening plaats hebbe, tot de tijd geschikt wordt geacht om eene nieuwe Wet te geven?
3o. Zullen de Staats-scholen, die de Grondwet belooft, gemengde scholen zijn, in den geest der Wet van 1806; of zullen zij Godsdienst-scholen, b.v. Protestantsche en Roomsch-Katholijke scholen, zijn?
De eerste vraag wordt bevestigend beantwoord, omdat: 1o. geheime en openbare pogingen de bestaande Wetgeving trachten krachteloos te maken, en, geholpen door den heerschenden transactie-geest, daarin zoodanig slagen, dat er in twee jaren (1849-1851) reeds een honderdtal bijzondere scholen van de Eerste Klasse zijn opgerigt; 2o. dit kwaad, wanneer de Grondwet nog lang onuitgevoerd blijft, weldra onoverwinnelijk zal zijn, en de belangen van den Staat alsdan niet meer zullen kunnen behartigd worden; 3o. de Staats-scholen geregeld behooren te zijn alvorens de vrije hand aan de voorstanders van Godsdienst-scholen gegeven worde; 4o. het onderwijs reeds nu op vele plaatsen begint te kwijnen en te verbasteren; 5o. het lot der onderwijzers dringend voorziening vordert, indien men velen van hen niet in volslagen armoede wil laten vervallen; 6o. tot het openen van nog meer partij-scholen plannen bestaan, die, bij 't langer uitblijven van eene goede Wet, tot nadeel van 't bestaande onderwijs, zullen worden uitgevoerd.
De weede vraag wordt in gelijken zin behandeld, want behalve de reeds opgemelde redenen, ontleend aan het meer