toch niet zijne 6 (zegge zes) bladzijden lees- en vertaal-oefeningen, die even zoo veel Deensche stukjes bevatten, voldoende achten. Naar ons oordeel had hij een voldoend aantal vertaal-oefeningen van het Deensch in het Nederduitsch, en vooral omgekeerd, moeten leveren, op de wijze als in ‘Der Dänische Sprachmeister, von Dr. a.e. wollheim’; aan welk werkje hij kennis heeft, blijkens het letterlijk overnemen van de spreekwijzen die er in voorkomen.
De Schrijver ontschuldigt zich over zijne korte uitspraakleer daarmede, dat die in het onlangs uitgekomen Woordenboek voor de uitspraak zeer beknopt behandeld wordt. Hoe het laatste eene reden voor het eerste zijn kan, is ons niet begrijpelijk; maar wij zouden de behandeling van de uitspraak eener taal waarin het zoo moeijelijk is, in óns Land ten minste, mondeling onderwijs te bekomen, zoo volledig mogelijk gewenscht hebben.
Wij maken ook nog opmerkzaam, dat de door het geheele boek heen gebruikte karakters
en
ő bij de
Denen niet bekend zijn; de daarmede overeenkomende klanken komen in druk voor onder de gedaanten van
oe en
ø, terwijl in letterschrift de eerste door een afzonderlijk karakter, en de tweede even als de gedrukte, soms ook wel, kortheidshalve, met één streepje boven de
o voorgesteld wordt.
Dat in een werkje als dit hier en daar feilen voorkomen, is zeer verschoonbaar; wij willen dan ook geene lijst van alle minder of meer gewigtige opgeven; alleen maken wij opmerkzaam, dat hetgeen op bl. 20 voorkomt, aangaande het woord Sőm (Søm), juist omgekeerd staan moet, en dat et Ting niet een proces of regtsgeding is, maar de plaats, het gebouw, waar die gevoerd worden.
Wij veroorloven ons ten slotte - daar het niet te voorzien is, dat dit werkje in óns Land spoedig een tweeden druk zal behoeven - den belangstellenden raad om er, met het oog op deze aanmerkingen, een tweede stukje bij te doen vervaardigen, waardoor dit eerste eene waarde voor den leerling kan verkrijgen, die 't op zich-zelf nog niet bezit.