dan die te verbeteren! - Wij zullen tot proeve een der stukjes laten volgen, opdat de lezer-zelf over hetgeen hier geleverd wordt kunne oordeelen.
‘Haasje-over. - Hierna zagen wij de jongens haasje-over of bokje-springen. De eene boog zich zeer onderdanig voor den anderen, zoodat deze hem over hoofd en hals vloog en een kortstondigen luchtsprong deed, verheffende zich op de schouders van zijn ondergeschikten makker, als een door kuipen in de regering gedrongen raadslid; en even als deze hoog in de lucht stijgende knapen, vliegt hij ook den adelaar hoog in de lucht na, - doch, gelooft het niet, mijne hoorders! het is een reptile, een kruiper, maar geen hoogvlieger, want zoodra hij de rustpunten, t.w. de schouders van zijnen makker of den rug van den onderdanig neêrgebogen dienaar mist, stort hij magteloos in het gras neder. Dit ziet men niet alleen van de bokje-springers onder de schooljeugd, maar ook van regeringsleden, die zich, hoe onbekwaam ook, vleijende of dreigende bij de kiezers in- of opdringen, en waarvan de levende voorbeelden te zeer bekend zijn, om die hier tot staving aan te halen.
‘Op stelten loopen. - Andere knapen liepen op stelten, stapten zeer wijd en zagen, ofschoon met wankelende schreden, met een hoog verheven hoofd en trotsche blikken op hunne makkers als mindere wezens neder. - Zullen wij noodig hebben, hier ook weder eene vergelijking tusschen kleine en groote kinderen te maken? Ziet gij niet dagelijks om u verwaande menschen, die allerlei bokkesprongen maken en door hulp van anderen op zeer wankele stelten loopen? Zich zelven echter niet vertrouwende, uit gebrek aan oefening en opleiding, zijn zij voor vallen bevreesd, en deden waarlijk ook beter, om de voeten in de ploegvoor te houden. Ziet gij ook hier en daar geene jongelingen, die reeds zeer vroeg met korte beenen hoog op het paard zitten, en met Goliathsblikken verachtelijk, als uit de hoogte, op de voetgangers nederzien? Ziet gij ook niet dikwerf jonge mannen met dunne, zwakke beenen en wijde broeken en een breinloos hoofd in een grooten hoed, op het rijtuig zitten, die zich, klappende met de zweep, verbeelden, in kracht en schoonheid aan hunne paarden, en in vruchtbaarheid van hun alles omvattend verstand aan de