| |
Geschiedenis der Bouwkunst, bij eenige der merkwaardigste volken van vroegeren en lateren tijd, door P.M. Brutel de la Rivière. Te Leyden, bij de Directie der Houtgraveer-School. 1854. In kl. 8vo. VIII en 161 bl., met platen. f 2-75.
Het is geene gemakkelijke taak eene Geschiedenis van de bouwkunst te schrijven. Men moet, om haar wèl te volbrengen: eene grondige kennis vooral van het aesthetische dier kunst bezitten; met de verschillende bouwstijlen naauwkeurig bekend zijn; in het constructive daarvan geen vreemdeling wezen; de gedenkstukken die zij heeft opgeleverd genoegzaam bestudeerd hebben, en ook in de Archeologie en Algemeene Geschiedenis ervaren zijn: want geene kunst hangt met de gewoonten en lotgevallen der volken méér te zamen dan de architectuur. Bij dat alles moet haar Geschiedschrijver ook genoegzaam bekend zijn met de beeldhouw- en schil- | |
| |
derkunst, die in een zeer naauw verband met haar staan. De geschiedenis dier beide kunsten houdt bijna gelijken tred met die der bouwkunst, wat het decorative aangaat, en de ornamentatie is daarvan een onafscheidbaar deel. Bovendien moet hij een juist oordeel aan een fijnen, gezuiverden smaak paren, om het karakter en de verschillende nuancen der voornaamste bouwstijlen grondig te waarderen, en het eigenaardige er van te kunnen aantoonen. De noodwendige vereeniging van zoo vele vereischten zal wel de oorzaak zijn, dat er nog zoo weinig goede geschiedenissen der bouwkunst in Frankrijk, Engeland en Duitschland zijn geschreven, en er in onze taal tot heden geene enkele bestaat. Wij waren dus verlangend deze Geschiedenis der Bouwkunst van den Heer brutel de la rivière in te zien, en met het ideaal dat wij van zulk een werk gevormd hebben, te vergelijken, ten einde voor onszelven te weten in hoe ver zij, naar ons oordeel, aan eene behoefte voldoet die zoo lang in onze kunst-litteratuur heeft bestaan. De lezing van het werkje echter heeft ons, wij kunnen 't niet ontveinzen, onvoldaan gelaten. Niet dat wij zouden eischen er alles in te vinden wat wij wel zouden verlangen: dit ware te veel geweest; maar
wij misten er zelfs eenige dier hoofdvereischten, welke ons bij iedere geschiedenis der kunst van het grootste gewigt en onontbeerlijk voorkomen; namelijk: orde en zamenhang, en dat verband met de algemeene geschiedenis, waardoor de gang der kunst-ontwikkeling zigtbaar wordt en de onderlinge verwantschap der verschillende bouwstijlen duidelijk uitkomt.
Het is toch niet genoeg dat men iets zegge over de gebouwen en tempels der oude Babyloniërs, Assyriërs en Egyptenaren, en sommigen daarvan oppervlakkig beschrijve, of er eenige grootheidsmate van opgeve; dat men bij de Klassieke bouwkunst der Grieken en Romeinen van de verschillende Orden spreke, zonder die goed te karakteriseren; en van bloei en teruggang gewage, zonder aan te toonen waarin die bestaan hebben; dat men even zoo handele ten aanzien van de Middeleeuwsche en moderne bouwkunst, en dit met eenige algemeene geschiedkundige opmerkingen doorvlechte. Hierdoor bevordert men nog de kennis niet die de beoefenaren dier kunst zoo zeer behoeven; het kan voor den liefhebber eenig nut hebben, maar voldoet niet voor den architect.
| |
| |
Er is zekere ontwikkeling in de bouwkunst over het algemeen bij alle volken aan te wijzen. De bouwstijlen bij de Oostersche Natiën en bij de Egyptenaren mogen meer op zich-zelven staan; bij de laatsten is zelfs dit niet geheel het geval: er is een niet onduidelijk verband tusschen den Egyptischen bouwstijl en den Oud-Griekschen, wat het hoofdkarakter, namelijk het horizontale aangaat, aan te wijzen, en de Klassieke bouwkunst heeft haren invloed tot op onzen tijd doen voortduren. Men kan de genetische ontwikkeling van den Griekschen bouwstijl met den Romeinschen, Byzantijnschen, Romaanschen, Gothischen en wederom met de Renaissance en modern Klassieken stijl aanwijzen. Het Parthenon staat met de Gothische Domkerk, even als met de St. Pieter te Rome, in zekere verwantschap van oorsprong en geboorte, zoodanig, dat, indien de Grieksche architectuur van eenen anderen aard ware geweest, de Gothische en modern Klassieke óók anders zouden zijn gewijzigd. Dit vooral moet eene Geschiedenis der bouwkunst aantoonen, door eene juiste opgaaf van de kenmerkende eigenschappen der verschillende elkander opvolgende bouwstijlen, waardoor de meer of minder kennelijke overgangen aangeduid worden, en de architectuur wordt voorgesteld als een geheel; als een gewrocht van 's menschen geest, welks ontwikkeling met die der beschaving en der aesthetische opvoeding des menschdoms een gelijken tred blijft houden.
In het Voorberigt zegt de Schrijver, dat het, toen hij de zamenstelling van deze Geschiedenis der Bouwkunst op zich nam, er verre af was dat hij zoude gedacht hebben iets oorspronkelijks te leveren. Hij meende slechts een Engelsch werkje van talbot bury, The History and Description of the Styles of Architecture, etc., met eenige omwerking te vertalen; doch hij zag weldra dat dit werkje, zoo als het dáár lag, niet geschikt was om in het Hollandsch te worden overgebragt. Hier moest 't verkort, dáár omgewerkt en uitgebreid worden, zoodat de overzetting eindelijk bijna een oorspronkelijke arbeid werd, waarvan de bewerker meer als Schrijver, dan als Vertaler kon optreden. Wij zien hieruit dat er geen voorafgaand plan tot de zamenstelling dezer Geschiedenis bestaan heeft, en dat er dus eene geregelde orde in moest ontbreken. De inhoud der Hoofdstukken wijst dat reeds aan. Na eene Inleiding volgt een Hoofdstuk over Ninivé, Babylon
| |
| |
en Egypte, dat zeer kort en oppervlakkig is, en waarin niet eens melding wordt gemaakt van de belangrijke ontdekkingen van botta en layard te Khorsabad en Nimroud. Waarschijnlijk is het Engelsche werkje reeds vóór die ontdekkingen uitgekomen; anders zoude er zeker daarin van gesproken zijn; doch de bewerker had uit de geschriften van Dr. janssen daarop betrekkelijk, voor dit onderwerp genoeg kunnen mededeelen. Even zoo is het met de beschrijving der Egyptische monumenten gelegen, die thans zoo zeer bekend en naauwkeurig beschreven zijn, dat men met regt daaromtrent meer volledigheid kan eischen dan men hier aantreft. Men vindt hier noch het eigenaardige van den Egyptischen bouwstijl, noch de wijzigingen die hij in den loop der eeuwen heeft ondergaan, noch den ouderdom der gedenkstukken, behalve bij de Pyramiden, aangegeven. Zoo wordt ook in twee Hoofdstukken, van 24 bladzijden te zamen, de geheele Klassieke bouwkunst der Grieken en Romeinen afgehandeld. Kan er iets grondigs over gezegd worden in dit kort bestek? De hoofdzaak, hoe de Grieksche architectuur in de Romeinsche is overgegaan, wordt er naauwelijks in aangeroerd. Ook de drie verschillende Grieksche bouwstijlen: de Dorische, Ionische en Corinthische, worden er niet in hunne kenmerkende eigenaardigheden aangeduid; nog minder de ontwikkeling van den Dorischen stijl, door welke de ouderdom der gedenkstukken daarin bepaald kan worden. In eenige regels slechts wordt het schitterende tijdperk van perikles afgehandeld, en van het Parthenon ter loops in eene Aanteekening gewag gemaakt. De opgaaf en beschrijving der gedenkstukken van de
Grieksche bouwstijlen is dus zeer oppervlakkig en verward. Er is meer gezegd over de overblijfselen uit den heldentijd, dan over die van den meerderen voortgang en bloei der architectuur. Het onderscheid van de twee Ionische stijlen, den Attischen en Aziatisch-Ionischen, wordt niet eens opgemerkt, en van den Corinthischen stijl wordt weinig of niets aangehaald.
Men vindt verder ook bijna niets van de wijzigingen die de Romeinen deze drie bouwstijlen hebben doen ondergaan. Een belangrijk punt in de Geschiedenis der Klassieke Bouwkunst is die overgang van de vrije schoonheidslijn tot den meetkundig-constructiven trek die er voor in de plaats kwam. De Romeinsche architectuur is de bron waaruit het stelsel der
| |
| |
vijf Orden door de Italiaansche bouwmeesters der Renaissance is afgeleid; maar hier zoekt men te vergeefs naar eenige narigten dienaangaande. In één regel wordt het onderscheid tusschen de Grieksche en Romeinsche bouwkunst opgegeven, als zijnde de verbinding van den boog met de kolomstelling der eerste, die echter wel een eigenaardigen karaktertrek van de laatste uitmaakt, maar niet alles bevat wat hierbij in aanmerking moest komen. De opgaaf en beschrijving der Romeinsche monumenten is even onvolledig als die der Grieksche.
Een moeijelijk vraagstuk is het voorzeker: hoe zich de Byzantijnsche bouwstijl uit den verbasterden Grieksch-Romeinschen stijl heeft ontwikkeld; misschien is dat wel de reden waarom men er hier niets over vindt. Ook is deze merkwaardige stijl niet genoegzaam gekarakteriseerd, en het kenmerkende der gedenkstukken daarvan niet duidelijk aangewezen. Men kan dien als een overgangstijl tot de meerdere verscheidenheid der middeleeuwsche bouwkunst beschouwen, zoo als de Arabische, Moorsche en Romaansche stijlen, uit wier verbinding en ontwikkeling de zoogenaamd Gothische of ogivale stijl ontsproot, die zich echter tot een hoogen graad van oorspronkelijkheid heeft verheven.
Doch op eens breekt hier de S. den gang van de Geschiedenis der Architectuur af, en wij worden weder naar het Oosten in Syrië en Perzië verplaatst, vervolgens naar Indië en China, om door de beschrijving der Arabische en Moorsche bouwstijlen naar Europa terug te keeren. Wij vinden deze verdeeling van de Geschiedenis ongepast, omdat zij de éénheid en den organischen zamenhang verbreekt. Het eerst en meer afzonderlijk hadden, dunkt ons, de Oostersche volken moeten zijn behandeld, b.v.: het eerst de bouwkunst der Chinezen, om daarop de Indische, Perzische, Assyrische, Babylonische, en Syrische te doen volgen, waardoor een geleidelijke overgang tot den Egyptischen bouwtrant zou zijn gebaand, die als een voorportaal der Klassieke bouwkunst kan worden aangemerkt. Van daar af had de Geschiedenis geregeld en onafgebroken tot de jongste tijden afgehandeld kunnen worden, wijl hier alles te zamenhangt en uit den Grieksch-Romeinschen de Byzantijnsche stijl ontstaan is, die als de eerste der Christelijke en moderne bouwkunst kan beschouwd worden. De verdere behandeling der Geschiedenis van de Architectuur wordt,
| |
| |
na een algemeen overzigt daarvan in Noord-Europa tot aan de vijfde eeuw, weder afzonderlijk naar de voornaamste volken, zoo als in de Duitsche Staten, Frankrijk, Engeland en Nederland, afgedeeld, hetgeen bezwaren medebrengt die op deze wijze niet waren te ontwijken.
De S. was daardoor genoodzaakt in herhalingen te vervallen, en kon de algemeene ontwikkeling der verschillende bouwstijlen niet duidelijk genoeg doen blijken; zoodat de Lombardische, Angel-Saksische en Normandische bouwtranten - wijzigingen van den Romaanschen stijl, uit de vermenging der Latijnsche en Byzantijnsche stijlen ontstaan - te veel als afzonderlijke bouwtranten uitkomen; ofschoon zij maar verscheidenheden waren van dien algemeen heerschenden Romaanschen stijl in het Westelijk, Zuidelijk en Noordelijk gedeelte van Europa tot aan het begin der twaalfde eeuw; toen zich langzamerhand eene andere rigting in de bouwkunst vertoonde, die een overgangsstijl ten gevolge had, waarin de ronde en de spitsbogenstijl zich vermengden, om eindelijk, in de dertiende eeuw, in den zoogenoemd Gothischen bouwstijl krachtig en oorspronkelijk over te gaan. In het door ons beschouwde werkje wordt de oorsprong van dien stijl te vroeg gesteld, namelijk in de tiende en elfde eeuw; twee malen wordt er in gesproken van uitvinders van den ogivalen stijl, en op eene andere plaats staat: dat die stijl zich niet op eens heeft vertoond, maar langzamerhand haar eigenaardig karakter heeft ontwikkeld.
De latere Geschiedenis der Bouwkunst laat hier almede veel te wenschen over; niet alleen treft men niets aan van de verschillende tijdperken van den Gothischen bouwtrant, maar ook van deszelfs verval en den meer en meer veld winnenden Renaissance-stijl wordt geen voldoend gewag gemaakt, en evenmin van den daaruit voortgevloeiden modernen of Italiaansch-Klassieken stijl, welke later in dien van lodewijk XIV en van lodewijk XV of den zoogenaamden Rocaille-stijl overging; terwijl ook niet opgemerkt wordt, dat er op het einde van de vorige eeuw eene rigting naar het meer zuivere Grieksch-Klassieke ontstond, die tot op onzen tijd voortduurt, en door eene diepere studie van de overblijfselen der Oudheid wordt aangemoedigd, ofschoon zich hiermede eene onbestemde en soms smakelooze vermenging van verschillende bouwstijlen
| |
| |
paart, die wel verwonderd moeten zijn zich bij elkander te bevinden.
De opgaaf en beschrijving der gedenkstukken van den Gothischen en den modern Klassieken bouwtrant is even onvoldoende, en van die van den Russischen bouwtrant, die toch óók eenige belangrijke eigenaardigheden bezit, zochten wij te vergeefs iets vermeld te vinden. Het laatste Hoofdstuk, dat als geheel oorspronkelijk mag worden beschouwd, is te kort om iets degelijks te kunnen bevatten; wij hadden gewenscht het in den trant van het verdienstelijk werk van schayes, Histoire de l'Architecture en Belgique, behandeld te zien, wat de hoofdtrekken aangaat; al ware dit gedeelte daardoor wat uitvoeriger geworden dan de andere gedeelten.
Uit dit alles moge blijken, waarom het werkje van den Heer brutel de la rivière óns niet voldaan heeft. Dat het niet zonder verdienste is, en voor liefhebbers van de bouwkunst eenig belang kan hebben, ontkennen wij niet; maar het is geene Geschiedenis der Architectuur, en de Schrijver duide het ons niet ten kwade, wanneer wij hem voor zulk een werk nog niet genoegzaam toegerust achten. Mogt hij lust gevoelen dat werk nog eens te hervatten, dan raden wij hem aan eene gezette bronnenstudie bij Duitsche en Fransche Schrijvers, meer dan bij Engelsche, wien 't veelal aan historische kritiek ontbreekt; en vooral ook bevelen wij hem aan eene oplettende en vergelijkende beschouwing van de gedenkstukken der verschillende bouwstijlen: misschien levert hij dan eenmaal eene wezenlijke en onberispelijke Geschiedenis van de Bouwkunst bij de voornaamste volken.
j.a.b.
|
|