| |
| |
| |
Beschouwingen over het aesthetische der Bouwkunst. Eerste gedeelte. Grieksche en Romeinsche stijl. Naar het Engelsch, door een Bouwkundige. Met platen. Te 's Hertogenbosch, bij de Gebroeders Muller. 1853. In kl. 8vo. VI en 121 bl. f 2-:
Even als andere kunsten, is de bouwkunst in de laatste twintig jaren met meer ijver en smaak beoefend, en heeft daardoor vorderingen gemaakt, die Frankrijk, Duitschland en Engeland tot eere verstrekken. Vele oorzaken hebben daartoe medegewerkt; er is welligt geen andere tijd in de nieuwere Geschiedenis geweest, waarin zoo vele kerken, paleizen, schouwburgen, beurzen en hôtels, als bij het uitleggen en vergrooten van Londen, Parijs, Weenen, Berlijn, Brussel, en andere steden van minderen rang, zijn gebouwd geworden. In ons Vaderland is men ook hierin niet geheel ten achteren gebleven; nimmer werd er zoo veel gebouwd als thans. Het is echter eene bijzonderheid, dat het bij al de praktische uitbreiding der bouwkunst, moeijelijk zoude zijn om eenen zekeren algemeenen karaktertrek van de architectuur der negentiende eeuw aan te wijzen. Elke eeuw had haren eigenaardigen stijl. Men kan in de Geschiedenis der bouwkunst die verschillende stijlen en hunne overgangen nagaan en aanwijzen; men kan ontwikkelen hoe de eene uit de andere is voortgekomen; van den oud-Grieksch-Dorischen af tot den zoogenaamden rocaille-stijl der achttiende eeuw toe; maar welken naam men aan de voortbrengselen der hedendaagsche architectuur zou moeten geven, is onmogelijk te bepalen; omdat men zich meestal tot eene navolging der Middeleeuwsche, Romaansche en Gothische bouworden of Klassiek Grieksche stijlen heeft bepaald, of de verschillende bestanddeelen er van zonder keuze of smaak dooreen heeft gemengd, en daar, om eene voorgewende oorspronkelijkheid te verkrijgen, nog iets Byzantijnsch en Moresk-Arabisch heeft bijgevoegd.
Zou de sedert eenige jaren meer volledige en wetenschappelijke beoefening van de Geschiedenis der Bouwkunst daar voor een groot gedeelte niet de oorzaak van zijn? Een groot licht is er in opgegaan, en men is met bouwstijlen bekend geworden die men vroeger slechts gebrekkig of in het geheel niet kende. De Indische, Egyptische en de Klassieke Griek- | |
| |
sche architectuur is meer volledig bestudeerd, en men is dieper in den geest er van doorgedrongen. De Byzantijnsche en Romaansche bouwstijlen zijn in onze eeuw eerst in hunne eigenaardige karaktertrekken ontwikkeld, en de zoogenoemd Gothische heeft ons ál zijne geheimen en schoonheden ontsluijerd. Al de nuancen van de moderne klassieke bouwkunst, van den tijd der Renaissance tot op het einde der achttiende eeuw, zijn in hare bijzonderheden nagegaan; en er is dus eene onuitputtelijke bron van studie voor den architect geopend. Men schijnt echter over het algemeen nog niet op de hoogte gekomen te zijn, om dit bijna onoverzienbaar aantal bouwstoffen met vrucht, behoudens eigene oorspronkelijkheid en zelfstandigheid, aan te wenden. Er moet nog een scheppend genie opstaan, dat deze grootsche taak aanvaart; men is nog zoekende; men tast in het rond en doet proeven van verschillende combinatiën, die tot nog toe niet aan de verwachting hebben beantwoord. De hedendaagsche bouwkunst is nog in een overgangs-tijdperk, zonder een bepaald eigen karakter te bezitten; doch hieruit echter moet eindelijk iets schoons en oorspronkelijks ontstaan, als men juist en doeltreffend gebruik wil maken van de hulpmiddelen die nu meer dan ooit voorhanden zijn.
De vorming van den architect is tot heden toe vrij gebrekkig en onvolledig geweest. Het is nog niet lang geleden, dat men bij ons, wat de architectuur als kunst aangaat, zich vergenoegde met de zoogenoemde vijf Orden uit bosboom of vignola te bestuderen; men was bijna geheel onkundig van de gedenkstukken der bouwkunst in Athene en het overige Griekenland; de Romeinsche monumenten waren meer bekend, doch men achtte het genoegzaam als men slechts de verdeelingen opvolgde die in de geijkte vijf Orden waren opgegeven. Eindelijk werden bij ons de Architektonische Ordnungen van lenormant en mauch, en het Klassieke maar te geleerd diepzinnige werk van carl bötticher, de Tektonik der Hellenen, bekend, die een geheel ander licht over de antieke bouwkunst deden opgaan, maar zonder dat men er dat gebruik van heeft gemaakt, hetwelk geschikt was om tot eene oorspronkelijke aanwending dezer schoone en rijke kennis te leiden.
Bij sommigen is hierdoor eene eenzijdige en uitsluitende
| |
| |
bewondering voor de Grieksche architectuur, bijzonder voor den Dorischen bouwstijl ontstaan, die hen met zekere verachting op de andere stijlen, als: de Ionische en Corinthische, doet nederzien, en hun de Romeinsche bouwkunst als barbaarsch en verbasterd doet voorkomen. Het stelsel der vijf Orden wordt door hen geheel en al verworpen, maar men loopt daardoor gevaar van eene gedwongene onderwerping aan willekeurige regelen, in eene soort van regeringloosheid te vervallen, of in den Grieksch-Dorischen bouwtrant het eenige architectonische schoon te zien; ofschoon men het verheven oorspronkelijke van den Gothischen stijl niet kan ontkennen. Hierbij komt eene miskenning van de waarde van het werk van vitruvius, dien men vroeger voor den wetgever in klassieke bouwkunst hield, even als aristoteles in de dichtkunst, zonder dat men zich de moeite gaf om hunne schriften naauwkeurig na te gaan. Vitruvius zal altijd eene hooge waarde voor de geschiedenis en de beoefening der bouwkunst behouden; hij is van de Ouden die over deze kunst hebben geschreven de eenige die tot ons gekomen is, terwijl de schriften van ictinus over het Parthenon, en de werken van andere Grieksche architecten, spoorloos verloren zijn geraakt. Men behoeft niet, zoo als voorheen, bij zijne woorden te zweren; doch eene goede vertaling zou onze architecten overtuigen, dat bij hem veel belangrijks en nuttigs te vinden is. Zij zouden daaruit zien hoe vele noodzakelijke kundigheden in eenen bouwkunstenaar worden vereischt, en in welk verband theorie en praktijk bij hem moeten staan.
Sedert eenige jaren zijn er bij ons, behalve eene vertaling van de Geschiedenis der Bouwkunst van ramée, eene Verhandeling van timmerman over die der Middeleeuwen, en een Bouwkunstig Magazijn uitgekomen. Het laatste, zoo wel praktisch als theoretisch van inhoud, is na het verschijnen van het Eerste Deel gestaakt moeten worden; en de zoo belangrijke Bouwkundige Bijdragen door de Maatschappij tot bevordering der Bouwkunst uitgegeven, hebben ook dien algemeenen bijval nog niet gevonden dien zij zoo zeer verdienen. Men ziet hieruit dat, bij al den bloei waarin zich de praktische bouwkunst bij ons mag verheugen, het theoretische, historische en aesthetische deel nog niet zoo algemeen beoefend wordt, als zulks voor onzen tijd vereischt zoude worden tot de aankwee- | |
| |
king van eenen gezuiverden smaak en tot het juist te pas brengen van die kennis, van welker noodzakelijkheid men tot nog toe niet algemeen doordrongen is, en waarvan men de hooge belangrijkheid nog niet genoegzaam inziet.
Wat het historische en aesthetische in het vak der architectuur bijzonder aangaat, zal men moeten erkennen dat daarin de kennis van velen onzer bouwkunstenaars nog zeer oppervlakkig is; de meesten hebben er ook geene genoegzame opleiding in genoten, en het is eerst sedert eenige jaren, dat men aan sommige Akademiën van beeldende kunsten begonnen is lessen er in aan de verst gevorderde leerlingen voor te dragen. Deze lessen moesten ook gevolgd worden door de architecten en bekwame werkbazen, die buitendien weinig gelegenheid hebben om zich de werken aan te schaffen en te bestuderen, welke hun, zonder eenige archeologische geleerdheid, minder tot uitbreiding van hunne kennis en tot veredeling van hunnen smaak te pas zouden komen.
Er zijn dezer dagen twee werkjes bij ons in het lieht verschenen, die voor dit doel zeer geschikt zijn, namelijk: een Overzigt van de Geschiedenis der Bouwkunst, door den Heer brutel de la rivière, en de Beschouwingen over het aesthetische der Bouwkunst, dat wij meer van naderbij zullen beschouwen, om te zien in hoe ver het aan de vereischten voldoet, om tot de ontwikkeling van kennis en smaak in dit vak te kunnen dienen. Het is naar het Engelsch door een onzer bouwkundigen bewerkt, en omvat de Klassieke bouwkunst of den Griekschen en Romeinschen stijl. De inhoud er van handelt: 1o. over de Orden; 2o. de Dorische bouworde; 3o. over de modern Dorische Orde; 4o. over de Toscaansche Orde; 5o. over de Ionische Orde; 6o. over de Romeinsche en modern Ionische Orde; 7o. over de Corinthische Orde; 8o. over de kolomstelling (kolomniatie); 9o. over de tusschenkolomming, en besluit 10o. met eenen verklarenden bladwijzer. Het beschouwt dus in een honderdtal bladzijden de voornaamste bestanddeelen der Klassieke bouwkunst.
In een kort Voorwoord, - waarvoor wij liever Voorberigt zouden gelezen hebben; omdat wij 't voor een onnoodig Germanisme houden, - zegt de Bewerker dat het van groot belang is, dat een werk over de beginselen van eenige wetenschap of kunst, vooral indien het populair zal zijn, niet alleen regelen
| |
| |
opgeve, maar ook de grondbeginselen verklare. Dit is eene waarheid die bijna geen betoog behoeft, en echter meestal bij élémentaire wetenschappelijke en kunst-theoretische werken uit het oog wordt verloren. Als die verklaring duidelijk en met voorbeelden gestaafd wordt gegeven, zal daardoor de droogheid vermeden worden, welke de jeugdige beoefenaars zoo zeer van het lezen van leerboeken in hun vak afschrikt, en het vooroordeel weggenomen, dat bij de meesten van hen tegen theoretische werken over de kunst in het algemeen en over elke kunst in het bijzonder nog bestaat.
Wij zijn het derhalve met den Bewerker volkomen eens, dat: ‘die zich toelegt op de beoefening der bouwkunst, zich ook moet toeleggen op het kunstmatige, en er zich zoo wel theoretische als praktische kennis van verschaffen moet, door de methoden en hulpmiddelen die thans in gebruik zijn. Maar indien de kunstbeoefenaars en het publiek ooit met de bouwkunst eenigzins grondig bekend, en met haar karakter als schoone kunst gemeenzaam gemaakt zullen worden, dan moeten er andere methoden dan tot hiertoe, in ons Vaderland, gebruikelijk waren, worden geleverd; daar het in het belang der bouwkunstenaars-zelven is, dat het publiek smaak en zin voor bouwkunst verkrijge en haar als eene schoone kunst leere erkennen’. Wij hebben deze woorden eenigzins gewijzigd, omdat de Bewerker overal van bouwkunde en niet van bouwkunst spreekt, hetgeen, naar ons gevoelen, minder juist is, wanneer men over de architectuur als schoone kunst handelt.
De Eerste Afdeeling: Over de Orden, begint met eene algemeene aanmerking over de bouwkunst, om het verschil aan te toonen tusschen het bouwen en de architectuur als kunst; een verschil dat veelal wordt voorbijgezien. Het bouwen is het praktische handwerksmatige deel, dat de conceptiën der kunst verwezenlijkt; maar de architectuur is die wijze van bouwen waarbij men méér beoogt dan datgene wat tot nut en gemak dienen kan, en waarbij men zich vooral toelegt op die schoonheid van vormen, welke het oog behaagt, de verbeelding boeit en den smaak voldoet, of daartoe de plannen opgeeft. ‘Orde in bouwkunstige beteekenis heeft betrekking op het zamenstelsel zoo als het door de Grieken en Romeinen in gebruik was gebragt, en dient om de kolommen en hare dekking gezamenlijk aan te duiden’. Deze bepaling is eenig- | |
| |
zins duister; beter ware het te zeggen dat men door Orde zekeren bouwstijl van eigenaardige zamenstelling verstaat, die eenen oorspronkelijken vorm vertoont, waardoor hij zich van alle andere bouwstijlen onderscheidt.
Wat de Klassieke bouwkunst betreft, hierin ontmoet men, namelijk in de Grieksche Architectuur, die de kern daarvan uitmaakt, drie verschillende bouwstijlen, te weten: de Dorische, de Ionische, en de Corinthische. Die bouwstijlen komen grootendeels gewijzigd in de Romeinsche architectuur weder voor; de twee andere stijlen, de Toscaansche en Romeinsche, kunnen van deze drie afgeleid worden: de eerste van den Dorischen, de laatste van de vermenging van den Ionischen en den Corinthischen, en hebben geene eigenaardige en bijzondere kenmerken. ‘Vroeger en ook thans nog is het bijkans algemeen in gebruik om over vijf Orden te spreken.’ Men verstond en verstaat hierdoor eigenlijk iets anders dan de verschillende bouwstijlen, zoo als zij ons door de Grieksche en Romeinsche monumenten kenbaar zijn geworden. Het zijn meer vastgestelde normen, waarvan de maten en evenredigheden door de Italiaansche bouwmeesters der renaissance, palladio, scamozzi en vignola, naar de Romeinsche gedenkstukken zijn opgemaakt, want de echt Grieksche architectuur hebben zij niet gekend. Zij vonden overblijfselen van den Romeinsch-Dorischen, Ionischen, Corinthischen en Compositen stijl. Zij hadden eene overlevering, dat er een Etrurische of Toscaansche bouwtrant bestaan had; hiervan wilden zij ook eene Orde vaststellen, doch zij deden niet anders dan de Romeinsch-Dorische wat lomper en eenvoudiger te maken, en hunne zoogenaamde Toscaansche Orde gelijkt zeker niet in het minste naar de oude Etrurische architectuur, waarvan
zoo weinig overblijfselen, behalven de graf-monumenten, meestal in de rotsen uitgehouwen, overgebleven zijn. Zij kwamen dus tot het denkbeeld om vijf onderscheidene regels of normen te bepalen, die de schoonste verhoudingen, uit de monumenten afgeleid, moesten voorstellen, en waarvan men dus zoo weinig mogelijk mogt afgaan, op straf van gezegd te worden buiten de Orde te bouwen. ‘De algemeene leer van vijf bouworden wordt, naar wij hopen, al meer en meer verworpen.’ - Dit kan slechts onder zekere bepaling aangenomen worden, zoo lang de studie der oorspronkelijke, vooral Grieksche ge- | |
| |
denkstukken niet meer algemeen doorgedrongen is; men heeft nog een leidenden regel noodig, waaraan men zich echter niet slaafs behoeft te houden, maar die met eene vrije speelruimte moet worden toegepast, wil men de anarchie in de architectuur, die in onzen tijd heerscht, nog niet meer zien toenemen. Men kan den Toscaanschen en Romeinschen, als eene ruwe bastaardsoort van den Romeinsch-Dorischen, en als de smakelooze vermenging van twee zeer verschillende bouwstijlen, vergeten; maar de Grieksch-Dorische, Ionische en Corinthische stijlen zullen zoo lang bestaan als men smaak en gevoel voor schoone bouwkunst zal behouden.
Als men tot het meer naauwkeurig bestuderen dier oorspronkelijke bouwstijlen overgaat, zal men van het groote en gewigtige onderscheid tusschen de Grieksche en Romeinsche architectuur nog meer overtuigd worden. Gaat men de ontwikkeling daarvan geschiedkundig na, dan zal men zien ‘dat de Grieksch-Dorische stijl vele in het oog loopende afwijkingen vertoont, die, hoewel zij allen deel maken van een en denzelfden bouwtrant, toch even zoo vele Dorische Orden daarstellen.
De Paestum-Dorische, b.v., verschilt evenveel van de Atheensche als die van het Parthenon’. (?) Bedoelt men hiermede den stijl van andere Dorische monumenten van Athene, zoo als de tempel van theseus en de Propyleën, dan zal men weinig afwijking van het Parthenon vinden; nimmer hebben wij ook van een bijzonder Atheensch-Dorisch, maar wel van een Attisch-Ionisch gehoord. Men kan de historische ontwikkeling der Dorische Orde volgen, van de overblijfselen des tempels van minerva te Corinthe, en die van de tempels van Sicilië, van Paestum, van Egina, van theseus, van Phigalia, tot aan het Parthenon en de Propyleën, waar de Grieksch-Dorische bouwstijl zijnen hoogsten trap van volkomenheid bereikte; hiervan kan men zijn verval nagaan en de wijzigingen verklaren, die hij bij de Romeinen onderging, en zóó duidelijk zien hoe de modern Dorische Orde ontstaan is, die zeker weinig overeenkomst met de oud-Grieksch-Dorische heeft.
Dat kan men eveneens op de Ionische en Corinthische bouwstijlen toepassen. De oudste Ionische monumenten bevinden zich te Athene, die van Ionië zijn betrekkelijk iets later. Men maakt dus een onderscheid tusschen het Attisch- of Hellenisch- | |
| |
Ionisch en Aziatisch of eigenlijk Ionisch. Dit laatste is door de Romeinen het meest gevolgd, en heeft bij hen de grootste wijzigingen ondergaan, die in het modern Ionisch nog grooter zijn geworden; vooral door de schuinsche krullen der hoekkapiteelen op alle de andere toe te passen, waardoor die Orde geheel van den oorspronkelijken bouwstijl is ontaard. Zulks is ook het geval met den Corinthischen bouwtrant, waarvan ons weinig echt Grieksche monumenten zijn overgebleven. Als men de kapiteelen van het gedenkteeken van Lysicrotes (de lantaarn van demosthenes) met die van den tempel van Tivoli, en zelfs die van den tempel van jupiter stator met die van het Pantheon vergelijkt, zal men dadelijk in het oog vallende afwijkingen bemerken. Bij de Romeinen heeft echter de Corintische bouwstijl zijne hoogste ontwikkeling verkregen; maar weldra vervielen zij in de smakelooze afdwaling der wanstaltige vermenging daarvan met de Ionische, die het verval hunner architectuur kenmerkt.
Als men dit alles in aanmerking neemt, ziet men dat de Grieken en Romeinen wel verschillende bouwstijlen gehad hebben, maar die met zekere vrije losheid, wat den algemeenen geest betreft, hebben gevolgd; zoodat er geen Dorisch, Ionisch of Corinthisch monument is, dat niet meer of mindere afwijkingen vertoont, en er geen twee zijn die men zeggen kan, dat zij, zoo als onze moderne Klassieke gebouwen, naar de Orde gebouwd zijn, of in alle onderdeelen naar elkander gelijken. De zoogenaamde Dorisch-Ionische en Corinthische Orden, die nog bestaan, moesten, naar de beste monumenten gewijzigd, als een regel aangezien worden; niet om in elke kleine afmeting, maar in het groot geheel met eenen vrije smaak te worden gevolgd, als men in den Klassieken stijl wil bouwen. De leerlingen moesten dus in plaats van de oude vijf Orden de monumenten der Oudheid bestuderen, om hierin den leiddraad hunner compositiën en de vorming van hunnen smaak te vinden.
Wij hebben ons zoo lang met de Afdeeling over de Orden bezig gehouden, om den geest en de strekking van het werkje dat wij aankondigen te doen kennen; over de andere kunnen wij korter zijn, omdat het meeste dat daarin voorkomt met onze wijze van zien overeenkomt, en blijken draagt van den Klassieken zin van den Vervaardiger.
| |
| |
Hetgeen er over de Grieksch-Dorische bouw-orde, of liever bouwstijl, benevens de modern Dorische Orde en de zoogenaamd Toscaansche, den Ionischen bouwstijl en de Romeinsche en modern Ionische Orde, den Corinthischen bouwstijl, en de zoogenaamde Romeinsche Orde voorkomt, kunnen wij gereedelijk aan de overweging der bouwkundigen en het kunstminnend publiek aanbevelen, dat hier veel zal aantreffen om zijne kennis hieromtrent, die, in het algemeen, nog zeer gering en beperkt, en soms zeer verkeerd is, voor te lichten. Ééne aanmerking kwam ons voor den geest, bij het lezen van hetgeen er volgens vitruvius over den oorsprong van het Corinthisch kapiteel gezegd is: ‘dat de Beeldhouwer kallikrates zoo getroffen werd door de bevallige vormen, in welke de bladeren van eene acanthus-plant rondom een hoog korfje gegroeid waren, waarop een vierkant dekstuk lag, dat hij dit afteekende en het denkbeeld vormde om een kapiteel van eene kolom daarnaar te vervaardigen’. Dit was niet de Beeldhouwer kallikrates, maar kallimachus; misschien ligt dat wel aan eene schrijffout.
De Afdeelingen over de kolomstelling en tusschenkolomming, alsmede het Besluit, met eenen verklarenden Bladwijzer, bevatten vele belangrijke en gegronde aanmerkingen, vooral de vergelijking van de Grieksche en Romeinsche geledingen (moulures) der lijsten. De Grieksche geledingen zijn meestal schoone kromme lijnen, van eene ongelijke waarde, die vrij uit de hand schijnen getrokken en bewerkt te zijn, zoo als de échinus der kapiteelen, de kyma's der lijsten, en de scoties en torussen der basementen. Bij de Romeinen, daarentegen, zijn de moulures allen door eene verschillende constructie met den passer te beschrijven, hetgeen een mathematisch juisten, maar meer stijven en on-aesthetischen vorm doet ontstaan. (Zie plaat VI.)
Men vindt hier verder eene korte beschrijving van den verschillenden tempelvorm bij de Grieken, zoo als die in Antis, Prostylos, Amphiprostylos, Peristylos, Dipteros, Pseudo-dipteros, door afbeeldingen op Plaat VII opgehelderd. - De plaatjes die bij dit werk gevoegd zijn, helderen den tekst volledig op en verstrekken het tot sieraad.
Indien men dit werkje goed bestudeert, komt men tot juiste denkbeelden omtrent de ontwikkeling der Klassieke bouw- | |
| |
kunst. Men ziet dat de Grieksche, Dorische, Ionische en Corinthische bouwstijlen zich langzamerhand door het eigenaardig schoonheidsgevoel der Grieksche kunstenaars hebben ontwikkeld, dat zij vrij in de toepassing der hoofdvormen zijn geweest, en in de détails de noodige verscheidenheid hebben in acht genomen; waardoor eene losheid en bevalligheid ontstaan is, die ieder bijzonder monument op eene verschillende wijze karaktermatig versiert. Bij de Romeinen zijn die vormen door eene wiskundige constructie nagevolgd, hetgeen hen dadelijk hun aesthetisch karakter doet verliezen; de vrije losheid der bewerking is hier versteend en eene stijve droogheid treedt daarvoor in de plaats. Het eigenaardige der ornamentatie ging bij hen ook verloren; eene kwistige pracht verving eene gepaste versiering, waarvan men het motief altijd kon nagaan en meestal gemakkelijk raden. De Romeinen hebben de Grieken in hunne architectuur alleen in den Corinthischen bouwstijl gelukkig nagevolgd, maar den Dorischen en Ionischen doen verbasteren en ontaarden. In hetgeen zij als iets nieuws en oorspronkelijks hebben willen daarstellen, zoo als in den Compositen bouwstijl, zijn zij zeer ongelukkig geweest; van de invoering daarvan dagteekent het verval en den ondergang van den Klassieken bouwtrant, die door den Byzantijnschen en Romaanschen vervangen werd, om in de Middeleeuwen door eenen geheel oorspronkelijken stijl, den zoogenaamd Gothischen of ogivalen, te worden opgevolgd, die, hoewel in eenen anderen geest, even als de klassieke architectuur, de grootste schoonheid en verhevenheid ten toon
spreidde, en even als deze een der sieraden en heerlijkste gewrochten van 's menschen schoonheids- en kunstzin werd.
Het is met de bouwkunst der Romeinen even als met hunne letterkunde gegaan; zoo als deze, was zij geheel van de Grieken overgenomen; dus miste zij ook eene echte oorspronkelijkheid, eene der wezenlijkste eigenschappen van een kunstvoortbrengsel. Bij de bouwkunst vervingen de regels en de theorie de vrije scheppingen van het kunstgenie, en de wiskundige vormen de fijne schoonheids-lijnen; even zoo als zulks in de dichtkunst en welsprekendheid plaats had, waarin men, toen het natuurlijk en eenvoudig schoon aan poëtische en rethorische regelen onderworpen werd, door prachtige en weelderige beelden het gemis aan oorspronkelijkheid poogde te vergoeden.
| |
| |
Die pracht en weelderigheid was het verval der Klassieke architectuur, even als het gezochte en zwellende dat van de Romeinsche literatuur was. Het was volgens den loop der Natuur, dat eene plant die gebloeid en vruchten gedragen had, moest verdorren en sterven.
j.a.b.
|
|