Gedichtjes voor Kinderen, door Gerhard. Te Amsterdam, bij W.H. Zeelt. 1854. In kl. 8vo. 44 bl. f :-20.
Bij hen die in onze dagen zelfs op de Kindergedichtjes van van alphen met minachting en spot neêrzien, zal zeker het bundeltje van gerhard, die zich blijkbaar dien beminnenswaardigen vriend onzer kindsheid voor oogen stelde, geene genade vinden. Wij echter, die tot nog toe op andere, veel meesterlijker kindergedichten van deze berispers vruchteloos bleven hopen, wij verklaren gaarne dat gerhard den toon en geest van zijn beroemd voorbeeld zeer goed heeft gevat. Er heerscht eene godsdienstige, zuivere strekking in al de versjes; het kinderachtige is vermeden, en de onderwerpen (vijf-en-dertig in getal) zijn wèl gekozen, terwijl maat en rijm de verdienste hebben van overeen te stemmen met de onderwerpen, en zoetvloeijend en los te zijn, zoodat de kleinen ze gemakkelijk in het geheugen zullen bewaren. Tot eene proeve strekke het volgende:
Alles op zijn plaats; alles op zijn tijd.
Alles heeft zijn eigen plaats;
Speelgoed, prenten, kleêren, boeken.
Foei, wie altijd loopt te zoeken;
Slordigheid sticht zoo veel kwaads!
Nette boeken, nette zeden;
Zindlijk speelgoed - zindlijk werk;
Wie met smaak zich weet te kleeden
Draagt van ordlijkheid het merk.
Alles heeft zijn eigen tijd;
Spelen, leeren, waken, slapen.
Foei, wie altijd loopt te gapen
Zonder lust en zonder vlijt!
Wie voorspoedig steeds wil werken,
Altijd helder, vlug van geest,
Zal de waarheid ras bemerken;
Orde geldt ook hier het meest.
z.