| |
| |
| |
Geschiedenis der Nederlanden, van den vroegsten tot op den tegenwoordigen tijd. Door E. van der Maaten. Met Kaarten. II Deelen. Te Amsterdam, bij H. Frijlink. 1853. In gr. 8vo. XXXIV en 968 bl. f 10-80.
Of er aan eene nieuwe Geschiedenis van ons Land behoefte was, zou betwijfeld kunnen worden, daar het aan geene werken van grooteren en kleineren omvang ontbreekt, die ons met het voorgevallene op de plek die wij bewonen, bekend maken. Maar ieder Schrijver heeft zijne zienswijze en bedoeling; wat de aandacht des eenen ontglipt, wordt door den anderen opgemerkt; wat deze aanstipt, wordt door genen ontvouwd. Bovendien heeft de Vaderlandsche Geschiedenis in de laatste jaren reuzenschreden gemaakt. De bijzondere correspondentiën van Vorsten en Staatslieden zijn aan het licht gekomen; provinciale, stedelijke Archiven en die van adellijke huizen en geestelijke stichtingen zijn onderzocht: waardoor veel van het vóór twintig of dertig jaren uitgegevene onbruikbaar is geworden. Het zal er dus op aan komen, of deze nieuwe Geschiedenis der Nederlanden aan de eischen des tijds beantwoordt, en of de Schrijver met de later zoo wel als de vroeger ontslotene bronnen bekend is, en de noodige bekwaamheid bezit, om er goed uit te putten? Voldoet het werk van den Heer van der maaten aan die vereischten? Laat ons zien!
In de Voorrede geeft hij rekenschap van zijne beginselen en bedoelingen, waaruit wij onder anderen vernemen, dat ook de Zuidelijke, thans van ons afgescheidene Provinciën in zijn ontwerp begrepen zijn. Wij kunnen dit niet anders dan goedkeuren. Die Gewesten kwamen vroeger en later met de Noordelijke in veelvuldige aanraking, en hebben, wat Braband, Vlaanderen, Antwerpen en Limburg betreft, in taal en zeden zoo veel gelijkvormigs met de onze, dat eene goede Geschiedenis van Nederland niet te leveren is, tenzij men er een blik op sla. Echter moeten wij in bedenking geven, of de Geschiedenis der Zuidelijke Provinciën hier niet voor den Noord-Nederlander wat zéér uitvoerig beschreven, en daardoor het werk voor hem eenigzins duurder is; hoewel het, daarentegen, door die uitbreiding aan den titel geheel beant- | |
| |
woordt, en ook den Belg tot een geschikt hand- en leerboek kan strekken.
Het werk is in twee Deelen van te zamen 1000 bladzijden, compres gedrukt, uitgegeven, en voorzien van twee kaarten: de eerste van de aloude gesteltenis des Lands, de laatste van de nieuwere tijden sinds den opstand tegen Spanje. Korte aanteekeningen aan den voet der bladzijden en breedere achteraan helderen het in den tekst geplaatste op; de laatsten, die zich bijkans alleen tot vroegere dagen bepalen, wijzigen of verbeteren ook wel eens het voorheen gezegde; terwijl met zorg uitgevoerde chronologische Tabellen het overzigt gemakkelijk maken.
De Geschiedenis wordt behandeld in 13 tijdvakken, naar de heerschappijen die elkander opgevolgd zijn, en loopen van vóór de komst der Romeinen tot het jaar 1852. Aan die verdeeling is het toe te schrijven, dat de bevrijdings-oorlog tegen Spanje, reeds in 1568 aangevangen, tot het jaar 1581 als verschoven wordt. Dewijl echter gebeurtenissen zich niet binnen aangenomene tijdperken laten besluiten, zal eene verdeeling die niets te wenschen laat, wel nimmer te verkrijgen zijn; en de Schrijver heeft wèl gedaan zich bij zijne beschouwing van den gang der volksbeschaving door die banden niet te laten knellen.
Wat het werk-zelf betreft, moeten wij aan de kunde, bekwaamheid, vlijt en zorgvuldigheid van den Schrijver regt doen wedervaren. Elke bladzijde levert bewijzen op van zijne belezenheid en bekendheid met hetgeen tot zijn onderwerp behoort. Zelden zal men iets van gewigt te vergeefs zoeken; en hij geeft veel in weinig woorden, zonder dat zijne voorstelling droog en kronijkachtig wordt. Integendeel, de gebeurtenissen worden duidelijk ontvouwd, de personen treden meermalen handelende op, en, waar het te pas komt, verheft zich de stijl. Van des Auteurs ingenomenheid met zijn onderwerp en van zijn gevoel voor het groote en goede getuigen, onder meer, de waarlijk schoone plaatsen van witte van Haamstedes komst te Zandvoort, van egmonds en hoornes dood, en van Leidens beleg op bl. 137, 311, 337 en volgg. Als eene verdienste van dit werk beschouwen wij dat van der maaten de gelijktijdige Schrijvers telkens in hunne taal laat spreken. Die woorden, welke ons in vroegere dagen verplaatsen; den indruk dien de gebeurtenissen op de tijdge- | |
| |
nooten maakten het best teruggeven; en het karakter en de denkwijze der handelende personen dikwijls beter vertoonen dan redeneringen, zullen vooral hun die niet in de gelegenheid zijn de Auteurs-zelven te raadplegen, welkom zijn. Soms, waar de woordvoeging al te gebrekkig is, ware eene kleine verandering wenschelijk geweest. - Nog grooter is in ons oog de verdienste, dat wij niet enkel de gebeurtenissen op het Staatstooneel, de lotgevallen en bedrijven van Vorsten en andere hooge personaadjen aantreffen; maar dat ook de zaak der volksbeschaving, de opkomst en bloei van handel en nijverheid, van kunsten en wetenschappen opzettelijk wordt behandeld, en van hen, die ze voorstonden en beoefenden, berigten gegeven worden. Dit geschiedt op eene wijze die ons overtuigt dat de Schrijver ook hierin te huis is.
Hij openbaart zich overal als een voorstander van burgerlijke en godsdienstige vrijheid, hetwelk op zijn oordeel over personen en zaken eenen invloed uitoefent, die wel eens gunstiger of ongunstiger is, dan men zou verwachten.
Om ons gunstig gevoelen over deze boekdeelen te staven, willen wij er 't een en ander uit mededeelen, dat hunnen inhoud en geest nader zal doen kennen; met opgave tevens van 't geen wij nog meer of anders zouden verlangen, waarbij wij de tijd-orde zullen volgen.
In hetgeen van de oude gesteldheid des Lands en van de woonplaats der onderscheidene volkstammen bij de komst der Romeinen gezegd wordt, kan men te eerder berusten, omdat het, door de gebrekkige berigten der uitheemsche Schrijvers, die eenige leidslieden; door de veranderingen, die de bodem ondergaan heeft; en door de verhuizingen der Nomadische Stammen, niet mogelijk is tot zekerheid te geraken.
Met staring houdt van der maaten den IJssel voor den noordelijken Rijn-arm, op grond dat hij, behalve zijnen oorsprong uit het Munstersche, eenen uitloop uit den Rijn zal gehad hebben, nog vóór dat hij door de drusus-gracht was gemaakt. - Dat de vroegste bewoners des Lands ‘kunsten en wetenschappen niet kenden’, mag geenszins onbepaald toegestemd worden. De kennis en wetenschap der Druïden worden door de Romeinen hoogelijk geroemd, En daar de Belgen onder de Gallen behoorden en aan de Batavieren grensden, is het niet te denken, dat de bewoners des Lands geheel onge- | |
| |
letterd geweest zijn. Het gezegde (bl. 8) omtrent de Menapiërs getuigt van hunne reeds gevorderde beschaving. En dat de kiem daarvan ook bij de Batavieren gelegd was, ontdekken wij uit de gretigheid, waarmede zij wat de Romeinen hun leerden aannamen.
Van caesars eersten veldtogt tegen de verbondene Belgen wordt te regt gezegd: ‘dat hij aanvankelijk verdedigenderwijze te werk ging’. Doch dat de bondgenooten weldra uiteen gingen, was geen gevolg van hun ongeduld, maar van de nederlaag, die zij geleden hadden bij den aanval op caesars legerplaats aan de Axona. - De gewone lezing: ‘Mosa’, door den Schrijver gevolgd, heeft vóór, maar meer tégen zich. De overtogt van den Rijn ten oosten van het eiland der Batavieren (bl. 930) door de Usipeten en Tenkteren; hunne komst binnen de landpalen der Eburonen en Condrusen (die van Luik, Namen, Luxemburg); de vlugt der aan de nederlaag ontsnapten over den stroom naar het land der Sikambren (tusschen Keulen en Coblentz of aan de Lippe); en de brug door caesar over den Rijn geslagen om hen derwaarts te volgen, zijn veel gunstiger voor de plaats waar Rijn en Moezel, dan waar Maas en Waal zamenvloeijen, en doen óns aan de lezing ‘Mosella’ de voorkeur geven.
Hoe veel het arme, verdrukte volk aan floris V te danken had en hoe zeer het hem genegen was, wordt aangewezen; doch ook niet verzwegen, dat hij dikwijls de palen van het regt te buiten ging en, hierin aan zijn vader ongelijk, de edelen te onzacht behandelde en verbitterde; waaruit de onzalige zamenspanning, die hem het leven kostte, voortsproot. - Over wolfert van Borselen denken wij gunstiger dan de Schrijver. Aan zijn bestuur was het Land, bij de heerschende verdeeldheid en verwarring, veel verschuldigd. Dat hij ‘heerschzuchtig van aard’ was, zal hem tot geen verwijt kunnen strekken tegenover avennes, die het niet minder was, en reeds lang op de erfenis van Graaf floris gevlamd had, en dien men verdacht hield zijnen pupil omgebragt te hebben; waarvan het gerucht zoo algemeen verspreid was, dat melis stoke, die zijn werk aan avennes' zoon en opvolger opdroeg, er van kon gewagen. Van der maaten laat zich over hetgeen ten nadeele van avennes is, niet uit.
Nog minder kunnen wij ons met het getuigenis vereenigen
| |
| |
aan willem V gegeven: ‘dat zijn gedrag zou te verdedigen zijn, indien het niet tegen eene moeder geweest ware, dat hij de wapenen had opgevat’. Dit laatste maakt zijn gedrag, al hadde hij ook tienmaal meer gaven gehad dan bilderdijk hem toekent, ten eenemale onverdedigbaar; en dat zijne krankzinnigheid als eene regtvaardige bezoeking des hemels werd aangezien, behoeft niemand te verwonderen. Wee hem, die opstaat tegen den schoot welke hem gebaard heeft! Maar ook wanneer wij de betrekking tusschen moeder en zoon ter zijde stellen, zouden wij de verdediging van zijn gedrag niet op ons willen nemen. Tegen eene jaarlijksche uitkeering waren hem Holland, Zeeland en Friesland afgestaan. Toegegeven, gelijk men wil, dat die gelden niet voldaan konden worden, dan volgde hieruit, dat de overdragt ook ophield; gelijk hij-zelf dat erkende, door de Graafschappen aan margaretha weder af te staan. Nogtans wierp hij zich op nieuw als Graaf op en ving de bloedigste worsteling aan. Doch het komt ons niet onwaarschijnlijk voor, dat zijn oneenparig gedrag reeds aan beginselen van die kwaal welke naderhand losbrak, moet toegeschreven worden.
Bij ‘de Bisdommen en Friesland’ had (bl. 196) moeten gevoegd worden: Zeeland, waar de geestelijkheid door den Abt van Middelburg in de landsvergaderingen vertegenwoordigd werd, en blijkens het Edikt van filips van Bourgondië, door de Landvoogdes in 1523 vernieuwd, een groot gedeelte van den grond in eigendom had verkregen. - Dat willem beukelsz. het haringkaken verbeterd heeft, zal wel waar zijn; maar, volgens nog voorhanden zijnde stukken, was het kaken reeds vroeger dan in zijn leeftijd bekend. - Krachtig en overtuigend bepleit de Schrijver de zaak van jakoba van Beijeren tegen het geweld en onregt haar door jan zonder Genade en filips van Bourgondië aangedaan. Wij vertrouwen ook dat de woorden: ‘zij was van aard dartel en vrolijk’, niets nadeeligs omtrent haar zedelijk gedrag, waarvoor het bewijs ontbreekt, in zich sluiten. - Hugonet en imbercourt werden niet tegen den wil en de smeekingen van vrouw maria aan de wraak des volks ten offer gebragt. Het was op haren last, dat zij aan een geregtelijk onderzoek onderworpen, aan landverraad schuldig verklaard, en onthoofd werden. Vergel. arend, Algemeene Geschiedenis des Vaderlands, D. II, St. III, bl. 65.
| |
| |
Indien karel V, zoo als de Schrijver zegt, ‘als een trouw bondgenoot voor de Kerk streed’, is het dan te begrijpen, dat hij het Opperhoofd dier Kerk kon beoorlogen, Rome laten innemen en plunderen, en den Paus gevangen zetten? - Rampzalig was zeker de regering van filips II voor de Nederlanden. Maar hoe kan zij voor Spanje ‘doeltreffend’ genoemd worden, daar van zijnen tijd af het verval van dat eertijds zoo bloeijende Land dagteekent? Ongetwijfeld hebben zijne tirannieke maatregelen tot onderdrukking van de regten des volks tot dat verval veel toegebragt. - Dat barlaymont het: ‘ce ne sont que des gueux’ tegen de Landvoogdes gesproken hebbe, en vargas de opligter van den Graaf van Buren geweest zij, wanneer het: ‘non curamus vestros privilegios’ uit zijnen mond zou gehoord wezen, is door latere onderzoekingen evenmin bevestigd, als dat de Koning bij het misnoegen en den wederstand tegen den tienden penning, ‘het plan om dien te heffen zou opgegeven hebben’. Veeleer was het de Koning van wien de maatregel uitging, en die alva tot volharding aanspoorde, terwijl hij niet dan door den nood gedrongen, ten laatste de zaak liet berusten. Viglius verzette zich wel aanvankelijk tegen de nieuwe belasting, ook omdat hij meende dat alva hier op zijn eigen hand te werk ging; maar zoodra hem de wil des Konings gebleken was onderwierp hij zich.
Indien aldegonde in den aanvang van 1575 naar Heidelberg gereisd is, om van daar de eerste Professoren naar Leiden te brengen, heeft zijne reis het gewenschte gevolg niet gehad; want bij de inwijding der Hoogeschool waren er geene Professoren van Heidelberg. Zie 's gravezande, De Unie van Utrecht herdacht, Bijvoegs., bl. 145, 146, 147.
De oorzaken der na de Gendsche bevrediging vernieuwde tweespalt worden zeer goed uiteengezet; doch de houding van Oranje tegenover Don juan te ongunstig voorgesteld. Deze mogt voor zich-zelven welgezind zijn, de handen waren hem gebonden. Daar, na het gebeurde met Antwerpen, bij volharding in gestrengheid de Nederlanden voor Spanje verloren waren, veinsde filips rust en vrede aan het Land te willen schenken, ‘mits dat het Koninklijk gezag en het Roomsche geloof ongekrenkt bleven’. En wat filips daaronder begreep had men ondervonden. Konden Oranie en de Gewesten die
| |
| |
met hem vijf bange jaren lang tegen des Spanjaards overmagt gekampt en van diens trouwloosheid en wreedheid zoo vele proeven gesmaakt hadden, op het schoon gelaat dat Don juan gedwongen was aan te nemen gerust zijn, daar er alle reden bestond tot vrees dat het oude dwangstelsel zou wederkeeren, wanneer de gemoederen eenigzins bezadigd waren? Mogten zij het eeuwig Edict, dat de onderhouding van het Roomsche geloof in alle Gewesten bepaalde, en daarmede hun eigen doodvonnis onderschrijven? De loop der zaken en de verschillende bedoelingen bragten dus van zelve mede, dat de worsteling hervat werd. De verrassing van het kasteel van Namen verhaastte dat, maar 't had niet kunnen achterblijven. - Zoo vinden wij ook het gedrag der Hervormden, in de zorg die zij bij, vóór, en ná de Unie van Utrecht voor hunne Godsdienst droegen, niet zoo berispelijk. Van de Roomschgezinden konden zij - het eeuwigt Edikt, de mislukte religie-vrede, de verbindtenis der Waalsche Provinciën hadden het geleerd - niets verwachten; op hunne trouw - getuige de afval van rennenberg en chimai en het gebeurde te 's Hertogenbosch en Nijmegen - mogten zij zich niet verlaten. Wat schoot den Hervormden nu over dan op hunne zekerheid bedacht te zijn? Verdraagzaamheid moge schoon zijn; bij de spanning der gemoederen en den bitteren haat der partijen ware zij - zelfs de gematigde willem I zag dit eindelijk in - ontijdig geweest, en zou ze den val der Protestantsche Kerken veroorzaakt hebben. Maar wat den Roomschgezinden bij openbare Edikten werd ontnomen, werd hun oogluikend weder toegestaan; zonder dat hier tooneelen aangerigt werden als die welke men nog in 1597 in België aanschouwde, waar de uitoefening van alle eerdienst buiten de Roomsche gestrengelijk
geweerd bleef.
Met genoegen zagen wij dat de Schrijver den wakkeren jan van Nassau, aan wien de goede zaak zoo groote verpligting heeft, regt doet wedervaren. - Daarentegen vinden wij de oude beschuldigingen weder tegen dathenus, als ‘woelziek van aard, een der ergste opruijers en de vertrouweling van imbyze’. Maar indien datheen, modet, taffin, junius, arends niet in de beslissende oogenblikken door hunnen ijver de slapenden wakker gemaakt, de tragen aangevuurd en aller gemoederen ontvlamd hadden, Nederland had de grootste kans geloopen, om de Spaansche Inquisitie op zijnen
| |
| |
grond geplant te zien! Wat er van den blaam zij op datheen geworpen, kan men lezen in 's gravezandes 200-jarige gedachtenis der Synode van Wezel, Bijlage I, bl. 152.
Na de uitgave van dit werk is uit de processtukken, door Mr. r.w. tadam aan het licht gebragt, waarvan in het IXe Deel, 2e Stuk der ‘Bijdragen van nijhoff’ een verslag wordt gegeven, gebleken, dat de schuld van den Graaf van den Berg niet zoo groot was als men zich tot nog toe verbeeld had. Het aanbod om Zutphen in parma's handen te leveren geschiedde eerst toen hij wist dat de stad door tassis overrompeld was, en werd geantidateerd, en hij is losgelaten, niet enkel ‘uit respect voor zijne afkomst en betrekkingen’, maar ook omdat zijne handelingen nog niet strafbaar waren.
Ernst van Beijeren, de opvolger van den verdreven truchses, had ‘een gevaarlijk nabuur voor de Vereenigde Gewesten’ kunnen worden, maar werd het niet, ‘dewijl deze ernst’ - gelijk hooft zich uitdrukt - ‘niets ernstachtighs ter hand trok’.
Bij anna van Saksen had willem I behalve ‘maurits’ twee dochters.
De Amsterdamsche Burgemeester boom weêrhield op den 3den October 1587 den burgerkrijgsraad, om aan leicester, door de vergunning om het wachtwoord uit te deelen, de magt in handen te stellen, om alle posten weerloos te maken en de stad te overmeesteren. ‘Het omringen van den Graaf door eene eerewacht, die hem van zijn gevolg afsneed’, had bij een vroeger bezoek plaats. - De aanslag tegen Duinkerken werd door willem lodewijk afgekeurd met redenen, die men bij reydt vindt. ‘Maurits’ ontveinsde zich de bezwaren van den togt niet, maar schijnt ze voor minder gewigtig gehouden te hebben dan Graaf willem deed.
De Heer van der maaten denkt zeer gunstig over de Remonstranten. Maar als Geschiedschrijver had hij de in geschil zijnde punten minder eenzijdig moeten opgeven. Geen Contra-Remonstrant zou de voorstelling van der Gereformeerden gevoelen (bl. 494) als de zijne erkennen. En wij mogen dan, bij onze denkbeelden van gematigdheid en verdraagzaamheid, de Contra-Remonstranten ongelijk geven; in die dagen, toen men over het algemeen behoefte had aan eene bepaalde Kerkleer, meende men wat daarvan afweek niet te kunnen dulden, althans niet openlijk in de Gemeenten te mogen laten
| |
| |
leeren. De vijf punten, die volgens den Schrijver zóó waren, ‘dat zij aan de gomaristen geene ergernis behoefden te geven’, werden niet alleen om den inhoud, maar ook omdat zij, hunnes inziens, dubbelzinnig gesteld waren, verworpen; en zij hadden bovendien reden, om de Remonstranten van andere gevoelens te beschuldigen, die nog veel meer van de aangenomene leer afweken. Neemt men dit in aanmerking, dan behoeft men zich niet te verwonderen, dat de zaak dien droevigen loop nam, en dat de Remonstrantsche Predikanten, na de nederlaag door hunne partij geleden, afgezet werden, ook in navolging en weerwraak van hetgeen deze, waar zij vroeger de overhand had, te 's Hage, Rotterdam, Utrecht en elders, den Contra-Remonstrantschen Predikanten gedaan had. - Of het bij maurits even als bij oldenbarneveld ‘slechts staatkunde geweest is, die hen had gedreven zich aan eene kerkelijke partij aan te sluiten’, kan de Schrijver zoo min als een ander weten. Dat aan geen van beide de Godsdienst onverschillig was, hebben zij in hunne jongste oogenblikken bewezen. - Zoo heeft ook louise de coligny niet ‘voor den haat des volks naar Frankrijk moeten wijken’. Want zij bleef, wat ook enkele ijveraars tegen haar beproefden, bij beide partijen in genegenheid en achting. Zoo wel baudartius als uitenbogaard spreken tot haren lof.
‘Het geschil over de geboorteplaats van p.p. rubbens’ mag voor beslist gehouden worden. Naar de hoogste waarschijnlijkheid komt aan Siegen in Nassau die eer toe. Vergel. bakhuizen van den brink, Het Huwelijk van willem van Oranje met anna van Saxen, bl. 139. - Had van wijn, op wagenaar, reeds gegronde bedenkingen ingebragt tegen de meening, dat tromp bij zijne ontmoeting met blake voor Dover, in Mei 1652, de vlag zou gestreken hebben, de Schrijver erkent, ‘dat tromp wel gegroet heeft, maar zonder te strijken’. - Dat ‘uit de school van j. van voorst, borger, van hengel, roijaards en kist te voorschijn traden’, is niet naauwkeurig. H. roijaards was een kweekeling der Utrechtsche school, en zijn zoon, de onlangs overleden Professor h.j. roijaards, insgelijks te Utrecht onder zijn vader geoefend. Ewaldus kist was, reeds vele jaren vóór de komst van van voorst te Leiden, Predikant, en zijn neef, de tegenwoordige Leidsche Professor, een kweekeling der Utrechtsche Hoogeschool. Bij
| |
| |
de vermaarde kenners en uitleggers der gewijde Schriften had vooral j. heringa elizasz. verdienen genoemd te worden.
De oorzaken en gebeurtenissen van de Belgische Omwenteling, en wat daarop gevolgd is, zijn, ook volgens Belgische narigten, met zorg ontwikkeld; waarbij de toenmalige regering en Koning willem I er niet altijd genadig afkomen. De Schrijver erkent echter het goede door den Koning voor België bedoeld en gesticht, en verheelt zich de zwarigheden niet van een bestuur over twee zamengekoppelde volken, die door Godsdienst en bijzondere belangen tegenover elkander stonden. Het is zeker gemakkelijker na den afloop sommige maatregelen af te keuren en te zeggen: zóó had het moeten gaan. Of het daarom beter geweest ware, is eene andere vraag. De bedroevende uitkomsten van de lang volgehouden weigering om de 24 artikelen te onderteekenen alleen aan den Koning te wijten, is niet billijk. Immers het was de Natie die hem in zijne volharding toejuichte en ondersteunde, en ware het hem gelukt de voordeelen die hij bij de niet ongunstige uitzigten in 1831 en 1832 beoogde, voor zijn volk te verwerven, de algemeene lof zou hem niet ontgaan zijn. Wij hebben niets tegen des Schrijvers ingenomenheid met willem II, maar hadden gewenscht, dat hij bij den lof hem toegezwaaid zijnen grijzen vader niet zoo ongemerkt had laten henengaan. Aan de onpartijdige nakomelingschap zij het oordeel over de beide ontslapenen verbleven.
Onze aanmerkingen, die weinig zijn in vergelijking van de vele en velerlei zaken die behandeld worden, mogen getuigen van den prijs dien wij op dit werk stellen. Wie van de Geschiedenis zijns Lands een goed overzigt verlangt, en ook de wetenschappelijke onderzoeker zal deze boekdeelen niet onbevredigd uit de hand leggen. Bij den lof daaraan gegeven, kunnen wij nog voegen: dat in korte maar fiksche trekken de inborst en de goede en kwade bedrijven der voornaamste mannen geschetst worden; dat de berigten omtrent Geleerden, Kunstenaars, Dichters, Schrijvers méér zijn dan eene bloote opgave van jaar en dag van geboren worden en sterven, en ook met het wetenswaardige van hunnen levensloop en met de betrekkelijke waarde hunner schriften of kunstgewrochten bekend maken. Des Schrijvers ingenomenheid met zijne landgenooten maakt hem echter niet blind voor hunne
| |
| |
afdwalingen. Zoo leert hij ons waarom de krachtige zangen der van harens op hunne tijdgenooten niet dien indruk maakten welken zij verdienden; geeft zijne afkeuring te kennen van de moedeloosheid en zorgeloosheid, die het Staatsbewind na den Utrechtschen Vrede beving, waarvan het verval der land- en zeemagt het gevolg was, dat in 1747 en 1780 zoo zuur opbrak; beschrijft de nadeelen der Omwenteling van 1795, maar vergeet ook het goede niet dat zij aanbragt. Aan belangrijke en ten deele nieuwe bijzonderheden ontbreekt het niet, als (bl. 59): waarom bij de Friezen bijna enkel allodiale bezittingen en elders zoo veel leenen waren; (bl. 276) de reden, die karel V van zijn oorspronkelijk voornemen, om ook de Nederlanden aan zijn broeder ferdinand op te dragen, deed afzien; (bl. 286) dat filips II te meer vertrouwen stelde in de vastheid van het geloof der Landvoogdes margaretha van Parma, omdat zij door loijola, den stichter der Jezuïten-Orde, was onderwezen; (bl. 325) de bittere spot van robles, toen de adel van Friesland, met beroep op zijne voorregten, weigerde tot herstel der dijken de hand te bieden; het (bl. 353) opgemerkte omtrent het ongelukkige van het tijdstip van Don juans komst in Nederland voor hem; (bl. 544) over het sober voedsel van onze zeelieden in de zeventiende eeuw in vergelijking van andere volken, dat hen goedkoop deed varen, en (bl. 620) eene natuurlijke verklaring der zoogenaamde dubbele ebbe; terwijl de etymologïsche ophelderingen over Vorst (voorste) (bl. 10); allodium en feudum (bl. 50); het regt der doode hand (bl. 85); Wiltenburg (bl. 944) enz. met genoegen gelezen worden.
Wij moeten dan ook, niettegenstaande wij in sommige gevallen van den Schrijver verschillen - en wie zal, bij zoo veel gedurende negentien eeuwen, eene volkomene overeenstemming verwachten? - hem met zijne wèl volbragte, waarlijk niet gemakkelijke taak geluk en zijn boek in veler handen wenschen.
Papier en druk zijn zeer goed, maar dat de correctie beter had kunnen zijn, zegt de lijst van fouten achter het werk. Wij hebben er nog meer gevonden, wel niet allen van hetzelfde gewigt, maar die wij echter, daar naauwkeurigheid van uitdrukking vooral in een historisch werk een vereischte is, gemeend hebben te moeten mededeelen, ook om, bij een herdruk, dien wij wenschen, vermeden te worden. Op bl. 3,
| |
| |
690, 691 zijn de Ns. der aanteekeningen daarbij òf in den tekst verkeerd gezet òf vergeten; bl. 8: ‘was’, lees: vast; bl. 35: ‘willebord Aartshertog’, lees: willebrord Aartsbisschop; bl. 183: ‘frank van Borselen’, lees: floris van Borselen; bl. 198: ‘steden’, lees: streken, en in aant. 1 is welke te veel; bl. 306: ‘werk’, lees: werd; bl. 314: ‘lambres’, lees: lumbres; bl. 315: ‘1476’, lees: 1576; bl. 330: 21sten Augustus’, lees: 18den September; bl. 350: ‘oberstein’, lees: overstein; bl. 395: ‘parma’, lees: anjou; bl. 427: ‘19den December’, lees: 20sten December; bl. 431: ‘plakkaat’, en bl. 433: ‘plakaat’; bl. 471: ‘1603’, lees: 1600; bl. 472: ‘galeijen van Duinkerken’, lees: galeijen van Sluis, verg. bl. 470; bl. 598: ‘1566’, lees: 1666; bl. 613: ‘200,000’, lees: 20,000; bl. 752: ‘1781’, lees: 1780; bl. 868 wordt gezegd: ‘dat het Nationaal Congres op den 30den November geopend werd en dat de Nassausche Dynastie bij besluit van den 24sten November 1830 voor altijd uitgesloten werd van den Belgischen troon’. ‘Cauvin’, ‘Don louis de Zuniga y Requesens’ zijn vreemd, te meer daar wij ‘Saar’ voor Czaar lezen.
g.v.
|
|