Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1854
(1854)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Kerk, School en Wetenschap in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Door D. Buddingh. Tweede Stuk. Te Utrecht, bij Kemink en Zoon. 1852. In gr. 8vo. 270 bl. f 2-30.In het Voorberigt meldt de Heer b. wat hij in vroegere jaren al heeft geschreven om in het onderwijs hier te Lande eene meer Christelijke en praktische strekking te bevorderen. Zóó voorbereid kon hij 't heilzame van die strekking in de Staten van Noord-Amerika (de titel schijnt eene reize door het geheele Gemeenebest aan te duiden) te beter beoordeelen; en hij aarzelt niet om haar eene hoofdoorzaak te noemen van de snelle vorderingen dier Staten in stoffelijke welvaart. Zijn werk is in deze dagen, nu wij eene nieuwe Schoolwet voor Nederland verwachten, van zeer groot belang. Behagelijk is reeds de schets in de Voorrede (bl. xii) van | |
[pagina 353]
| |
het Amerikaansche stelsel van vrij onderwijs gegeven; of hij die zonder vooringenomenheid heeft geschreven, laat zich niet beoordeelen; alzoo men daartoe dezelfde nasporingen in loco zou moeten doen. Wij bepalen ons derhalve tot het geven van een overzigt van den inhoud; met bijvoeging van slechts enkele aanmerkingen, tot welke wij aanleiding vonden. Het werk is afgedeeld in zeven §§, en bevat daarachter een aantal Aanteekeningen betreffende de Geschiedenis van het Onderwijs en der Letterkunde. In de eerste § geeft de S. de Geschiedenis van het Schoolwezen, in Nieuw-Nederland en andere Staten, met eene lofrede op de voorschriften van de Dordsche Synode; die wij echter, als nog heugenis hebbende van den staat van het onderwijs vóór 1806, wat de uitvoering op de scholen betreft, niet kunnen beamen. - Alles was toen, gelijk overvloedig bekend is, werktuigelijk, en geenszins verstand, zedelijkheid of godsdienstzin ontwikkelende (wij spreken in 't algemeen); zoodat de theorie der Dordsche Vaderen schaars eenig praktisch nut aanbragt. De eerste § is niet van toepassing op onzen hedendaagschen toestand, en wij kunnen dus zonder verdere uitweiding overgaan tot de volgende. ‘Pas’ - lezen wij hier - ‘was de onafhankelijkheid van het Gemeenebest erkend, of de groote washington sprak tot het Congres: ‘Gij koestert zekerlijk met mij de overtuiging, dat niets uwe bescherming zoo zeer verdient als de bevordering van wetenschap en letteren. In ieder land zijn zij de hechtste grondslagen van het openbare welzijn; maar in een land als het onze, waar de maatregelen der regering zoo onmiddellijk door de algemeene denkwijze bepaald worden, zijn zij dubbel noodzakelijk. Het volk moet leeren zijne regten en derzelver waarde te erkennen; leeren onderdrukking en noodwendige uitoefening van magt van elkander te onderscheiden; noodzakelijke opbrengsten van willekeurig opgelegde lasten, en den echten geest van vrijheid van teugelloosheid; opdat het de eersten liefhebbe en de laatsten verafschuwe. Bevorder dan, als een voorwerp van de eerste noodzakelijkheid: Instellingen ter algemeene verspreiding van kennis. Naar gelang de inrigting van een Gouvernement de openbare opinie versterkt, zal het verligt worden.’ Ook jefferson zeide: ‘Dat hoe grootere regten een Staat aan zijne burgers toekent, hoe | |
[pagina 354]
| |
meer voor hunne opvoeding en de ontwikkeling van den volksgeest moet worden gezorgd.’ En hij schreef: ‘Verre de belangrijkste bepaling in ons wetboek is die van de verspreiding van kennis onder het volk. Geen andere grondslag kan er uitgedacht worden voor het behoud der vrijheid en van het geluk. Onderneem eenen kruistogt tegen onkunde en stel eene wet in en verbeter haar voor de opvoeding van het algemeene volk; want, zonder dat wij behoeven te zien op de lessen van de Geschiedenis der oude wereld, in alle deelen der Aarde en van alle tijdperken, geven ons de grond waarop wij wonen en zijne bewoners - - de geduchte les: dat 't geen volk geoorloofd is in onkunde te leven, zonder daarvoor gestraft te worden.’ Madison sprak de merkwaardige woorden: ‘Het wordt algemeen erkend (behoorde algemeen erkend te worden) dat alleen een wèl onderwezen volk ook bestendig een vrij volk kan wezen.’ Hoogst belangrijk is de mededeeling der denkbeelden van deze verlichte mannen over den invloed der moeders en der onderwijzers op het volk; en over den toestand der laatsten, en de noodzakelijkheid om hunnen stand te verheffen en van nijpende zorgen te bevrijden. Opmerkelijk is het daarbij: dat zij allen een nationaal onderwijs, zoo geheel verschillende van bandeloosheid, welke hier in de laatste jaren zoo vele verdedigers gevonden heeft, voorstonden. Inderdaad, elk Nederlander die belang in de toekomst van zijn kroost en van zijn Land stelt, behoort deze § te lezen, te overdenken en de grondstellingen dier vrijheidszonen ook hier te helpen vestigen. Zoo dachten wij, tot dat we op bladz. 38 en volgg. zagen dat wel de theorie van die beroemde mannen zoo is geweest; maar dat in de praktijk evenwel heerscht wat wij losbandigheid zouden noemen. De Verbonds-regering of 't Congres kan, namelijk, uit hoofde van de Grondwet en de algemeen heerschende gevoelens, het onderwijs niet onmiddellijk leiden; en zoo is er, even als alle Godsdienst-oefening, ook het onderwijs vrij, en eene volkszaak, door geen Ministerie van onderwijs geleid of bestuurd. Ofschoon het Congres een zes-endertigste van de Staatslanderijen voor de scholen heeft bewilligd, waardoor in onderscheidene Staten zelfs zeer aanzienlijke schoolfondsen zijn ontstaan, is er echter geen algemeene kas, noch algemeen schoolplan; maar alle bewegingen | |
[pagina 355]
| |
gaan met goed gevolg (zegt de S.), hier van de Staten der Graafschappen (Provinciën), ginds van enkele personen uit; zoo dat iedereen er onderwijs mag geven, en het dikwijls gebeurt dat daar, waar het algemeen heerschende stelsel van openbare scholen is doorgedrongen, een aantal familiën zich vereenigen om voor hunne kinderen een onderwijzer te onderhouden. Een zoodanig onderwijzer behoeft geene toestemming tot het geven van onderrigt, en elk onderwijst wáár en wát hem goed dunkt, terwijl alleen zij die hem aanstellen over zijne geschiktheid en bekwaamheden hebben te oordeelen. Alleen de door den Staat (de Provincie) ondersteunde onderwijzers zijn aan een examen voor eene bijzondere Commissie onderworpen; want ook de Staat geniet dezelfde vrijheid als elk individu, om dit te zijner verantwoording te verlangen. Nu gaat de S. over om ons de denk- en zienswijze, volgens welke dit vrijheids-stelsel wordt verdedigd, te leeren kennen. Hierin zullen wij hem niet volgen; eensdeels omdat het bestek tot deze aankondiging dit niet vergunt, en anderdeels dewijl zulke grondbeginselen ook hier in de laatste jaren door tweeërlei factiën overruim zijn aangedrongen geworden. Doch, hoe de S. (blijkbaar met dezen stand van zaken ingenomen) hen kan roemen die, zoo als william cooper, een goed nationaal opvoedingsstelsel voorstonden, en dan zeggen kan dat er in de Vereenigde Staten, door hunne pogingen, een stelsel van onderwijs geboren werd, is ons niet begrijpelijk. Immers dáár waar ieder kan doen wat hij wil, is een nationaal opvoedings-stelsel ondenkbaar. - Vervolgens doet de S. een terugreisje naar onze scholen; voor welke hij, op de bekende gronden harer beweerde kleurloosheid, gelijke vrijheid als in Amerika heerscht goed acht, daar hij, ter oplossing van de gemoedsbezwaren, naar gindsche henen wijst. Op bladz. 44-45 echter stuiten wij, indien wij goed lezen, weder op eene tegenstrijdigheid. Daar staat: ‘Niet van Staatswege wordt daar onderwijs gegeven; de zorg voor een behoorlijk onderwijs, voor scholen, naar de plaatselijke behoeften ingerigt, berust op de burgers zelven; geheel op dezelfde wijs als de zorg voor kerken op de gemeente-leden berust. Maar de Staat ondersteunt de openbare school, het algemeene onderwijs. Elke stad, elk dorp is aan het algegemeene welzijn verschuldigd voor eene volkomene opleiding | |
[pagina 356]
| |
voor (tot) het bedrijvig leven, van de bewaarschool af tot het hooger onderwijs (toe) zorg te dragen; en zoo gaat de school van het volk zelf uit [terwijl vroeger gezegd is, dat de Staat de openbare onderwijzers aanstelt] en omvat niet maar een bijzonder gedeelte, of is niet maar voor meer of min gegoeden bestemd: elk heeft dezelfde aanspraak op en toegang tot hetzelfde onderwijs. Alle Amerikanen zijn Gentlemen of burgers, met dezelfde regten; geen onderscheid van standen rigt er scholen op, ten koste van het algemeen [even te voren is echter gezegd: dat elke stad, elk dorp verschuldigd is zorg te dragen voor een volkomen onderwijs] voor den aanzienlijken stand, gelijk dit in onze steden, tot bezwaar en nadeel van alle onderwijs, wezenlijk het geval is’. Zoo zegt de Schrijver. Het Amerikaansche stelsel komt, als wij 't goed begrijpen, dus hierop neder: Er zijn alom openbare scholen, ten koste van de Gemeenten en door den Staat gesubsidiëerd en van onderwijzers voorzien; waarvan ieder gratis gebruik kan maken; doch tevens staat het ieder vrij eene bijzondere school op te rigten, of zich tot huiselijk onderwijs, beide te zijnen kosten, te bepalen. Alleen waar de Staat, op verzoek, eene school bouwt, of ondersteunt, wordt een geëxamineerd onderwijzer aangesteld; doch het toezigt is vertrouwd aan Commissiën door het volk verkozen. - Intusschen zien wij dat ook daar botsingen zijn ontstaan door het lezen in den Bijbel, 't geen de Protestanten verkozen en waartegen de Roomsche Bisschop van New-York zich verzettede. De Prelaat begeerde een gedeelte van de openbare schoolgelden voor de Roomschen te hebben; die dan hunne scholen zóó zouden inrigten dat ook Protestantsche kinderen er deel aan konden nemen. Dit werd afgeslagen om redenen door den S. medegedeeld, die, ook hier toepasselijk, de aandacht van Nederlands wetgeving overwaardig zijn. - Het Bijbellezen (maar ook niet meer dan lezen) heeft thans in alle Staats- (common-, gemengde-) scholen in Massachusetts plaats. ‘De Bijbel’ - zeide de Heer mann, Secretaris van den Raad van Opvoeding - ‘is de erkende verkondiger van het Christendom, in den strengen zin; het Christendom heeft geen anderen gezaghebbenden verkondiger.’ Maar de Amerikaansche scholen zijn daarom toch geene Godgeleerde Seminariën, waar voor eene bepaalde Kerk- of Geloofs-leer | |
[pagina 357]
| |
wordt gearbeid. Dit is door de Wet verboden. ‘Het stelsel’ - zegt de Heer mann - ‘prent alle Christelijke zedeleer in; het vestigt zijne zedeleer op den grondslag der Godsdienst; het verwelkomt de Godsdienst des Bijbels en, terwijl het den Bijbel zelf ontvangt, vergunt het dien te doen, wat in geen ander stelsel vergunt wordt: te spreken voor zich zelven.’ Na eenige gronden ter verdediging van dit stelsel te hebben medegedeeld, gaat de S. voort: ‘Tot het onderhoud van zoodanige scholen, waarop 't onderwijs voor allen vrij (kosteloos) is, zelfs de schoolbehoeften vrij zijn, dragen allen bij. - - - Maar kan iemand, b.v. Roomsche of Jood, die het licht des Evangelies schuwt, zich niet met den Bijbel verdragen, of zich met die algemeene Christelijke beginselen niet verstaan, omdat zij tegen zijne overtuiging, tegen zijn geweten strijden; wel, niemand verhindert hem, met andere gelijkgestemden, eene eigene school naast de openbare op te rigten, die dan alleen onder zijn opzigt staat, en die hij volkomen vrij is zoo streng Kerkelijk te maken, als hij zelf verkiest.’ - En hier juist, vervolgt de S., waar de volkomene oplossing van alle bezwaren tegen het Amerikaansche vrijheids-stelsel ligt, bezwijkt doorgaans het volkomen vrije Roomsche geweten, zonder eenigen verderen strijd, voor het gezonde Amerikaansche burger-verstand; en wanneer niet het verstand spreekt, dan ten laatste voor den klinkenden Amerikaanschen dollar. - Geen Amerikaan, die niet liever in een goed en deugdelijk vrij, d.i. kosteloos onderwijs deelt, dan daarvoor te moeten betalen; dus besluit de S. met den wensch: dat in Nederland zulk een stelsel worde ingevoerd, dat de eenige oplossing is van den strijd over vrijheid, algeheele vrijheid, van onderwijs. § 3 handelt aanvankelijk bijzonder over de Zondags-scholen en vervolgens over de vakken van onderwijs op de openbare school; welke zijn: ligchamelijke opvoeding (gymnastiek); de verstandelijke opvoeding, omvattende die wetenschappelijke opleiding, welke leidt tot eene diepere kennis en toepassing der natuurkrachten, de ontwikkeling van landbouw, handel en nijverheid; de Staatkundige opvoeding, waartoe behoort: het regt begrip van de pligten en regten van den Staatsburger, Staathuishoudkunde; en zedelijke en Godsdienstige opvoeding - of - volgens eene andere opgaaf: voor de verstandelijke opvoeding: de Wis- en Natuurkunde, met hare onderdeelen: | |
[pagina 358]
| |
rekenen, algebra, enz.; de Sterrekunde, met Cosmographie en Aardrijkskunde, als onderdeelen; Geschiedenis, vooral die der Vereenigde Staten; Taal en Letterkunde, waaronder behooren: spellen, lezen, schrijven, stijl, redenering en voordragt. De S. schijnt (bl. 79) te twijfelen of de veelheid der leervakken het onderwijs niet wel wat oppervlakkig moet maken. Echter herhaalt hij zijn vermoeden dat er grootendeels de reuzenschreden aan zijn toe te schrijven welke Noord-Amerika in landbouw, handel en nijverheid heeft gemaakt. Ons komt het stelsel (dat eerst sedert 1842 bestaat) nog te jong voor tot het opleveren reeds nu van zulke resultaten; doch wij erkennen dat het weglaten van het onderwijs van vreemde talen, waaraan op onze scholen voor den burgerstand verreweg de meeste uren besteed worden, eene tijdwinst oplevert, die ruimte voor meer degelijke zaken geeft, en van betere praktische strekking is dan bij ons. De S. bezoekt onderscheidene scholen, geeft er een voordeelig verslag van, en eindigt deze § aldus: ‘De Amerikaan heeft inderdaad verwezenlijkt wat een onzer philosopherende theoristen, vóór eenige jaren, tot verbetering van ons volks-schoolwezen, voorstelde, toen hij zijn denkbeeld van centralisatie- en centraalscholen bekend maakte. Men kent zijnen voorslag: om zoo veel mogelijk alle kinderen eener stad in één, of meer, groote gebouwen te verzamelen, en, dan het daaraan verbonden onderwijzend personeel uit ééne algemeene kas te bezoldigen; van welke kas men jaarlijks eene bepaalde som tot schoolfonds voor bejaarde onderwijzers, weduwen en weezen zou kunnen inhouden. Door zulke algemeene centraal-scholen wilde hij alle privaat-scholen zoo veel doenlijk opheffen en de onderwijzers tot lands- of stads-ambtenaren verheffen. Voorzeker zou men door zoodanige stads- of landszorg de gaping tusschen de armen-school en het gymnasium, en, daardoor eene billijke klagt van den burgerstand wegnemen. Doch de privaatschool daardoor geheel opruimen, ware schadelijk voor de ontwikkeling der burgerschool zelve; die zich, even als de Amerikaansche openbare school, door kosteloos onderwijs zou moeten onderscheiden. De stad of Staat, die scholen voor armen en aanzienlijken onderhoudt, en daarvoor den burgerstand de kosten laat betalen, is ook zedelijk verpligt, voor dezen inrigtingen daar te stellen, waar aan de behoeften van | |
[pagina 359]
| |
tijd en plaats, zoo veel mogelijk, door een Christelijk en wetenschappelijk onderwijs wordt voldaan. Ongetwijfeld heeft daarop de Grondwet het oog, als zij zegt: “Er wordt overal in het rijk van overheidswege voldoend openbaar lager onderwijs gegeven.” En wanneer dan daartoe zulke centraal-scholen, of, wij zouden ze liever hoogere burgerscholen noemen, worden opgerigt: dan leveren die groote massa's, zoo als ik in Amerika zag, mits het noodige onderwijzend personeel aan die scholen verbonden zij, inderdaad het voordeel op, dat men eene betere en juiste klassificatie kan bewerkstelligen, en, zelfs met minder personeel een even goed onderwijs kan doen geven, als tegenwoordig; terwijl de onderwijzer van een onbekrompen bestaan verzekerd geene concurrentie schroomen zal, waar het beter en grondiger onderwijs betreft. Daarbij zouden wij wenschen, dat de belanghebbende ouders zelven, gelijk in Amerika, hunne school-commissiën kozen, aan wie jaarlijks het toezigt, zoo wel op de godsdienstige als wetenschappelijke strekking van het onderwijs, is opgedragen. Daardoor alleen kan men het verloren vertrouwen herwinnen, dat tegenwoordig voor gemengde school-commissiën, evenzeer als voor gemengde scholen, geheel verloren isGa naar voetnoot(*). Men roept om vrijheid van onderwijs, en, wij voegen er onze stem nadrukkelijk bij, maar zeggen: maak eerst de school-commissiën en den onderwijzer zelven vrij. De eersten vrij van alle reactie in den boezem der vergaderingen zelven, vrij van alle elementen die den beteren geest van het onderwijs neutraliseren en de ontwikkeling van het onderwijs zelf belemmerenGa naar voetnoot(†); de laatsten vrij van zorgen, vrij om zijne betere inzigten te volgen, vrij om zich zelven en zijne leerlingen te ontwikkelen, en met een blij gelaat het goede, godsdienstige en wetenschappelijke zaad, in hunne hoofden en harten uit te strooijen, en, men zal voeruitgang bevorderenGa naar voetnoot(§). | |
[pagina 360]
| |
Laat daarbij de vrijheid, dat zich naast het kostelooze, openbare onderwijs, vrijelijk en zonder eenige belemmering, aan de eene zijde de Kerkelijke, en, aan den anderen kant, de bijzondere school, maar voor eigene rekening, ontwikkeleGa naar voetnoot(*): en, niet lang zal het duren of de openbare burgerschool, onder het toezigt en de zorg van vrije commissiën geplaatst, zal den besten geest ademen, en hare leerlingen onderwijzen: “Vreest God en eerbiedigt den Koning!”Ga naar voetnoot(†) maar daarenboven zal zij ook tevens aan wetenschappelijke en locale behoeften des tijds trachten te voldoen. Wij althans achten zulk eene navolging van een vrij en Christelijk onderwijs, zoo als wij ook bereids elders hebben te kennen gegeven, de eenige oplossing in den strijd over vrijheid, in het belang van alle partijen, en, tevens in het belang des Vaderlands.’ In § 4 beschrijft de Heer b. de normaal-scholen, Gymnasiën voor onderwijzers en onderwijzeressen. Als voorbeeld schijnt hier die te Albany genomen te wezen. Deze, in 1844 opgerigt, telde, tot 1850, 1861 studenten of kweekelingen, van welke er 245 van 't mannelijke en 183 van het vrouwelijke geslacht gegraduëerd werden. Het onderwijzend personeel bestond uit zeven onderwijzers en drie onderwijzeressen. De kosten voor den Staat bedroegen, per kweekeling, slechts f 185. Zij waren verdeeld in drie klassen, zijnde de leervakken, in de hoogste: de hoogere algebra, geometrie, trigonometrie, landmeten, Natuurlijke Wijsbegeerte (Natuurkunde), Scheikunde, landbouwkundige Scheikunde, Wijsbegeerte, Redekunst (stijl en welsprekendheid), Staathuishoudkunde (de Grondwet), onderwijskunde, beginselen der sterrekunde en vokaal muzijk. In de mindere klassen beoefende men ook de Teekenkunst, de Geschiedenis, en de Natuurkunde van den mensch. De hoogere algebra, de trigonometrie en 't landmeten zijn voor meisjes van den cursus uitgezonderd. Krachtig werkende middelen tot verheffing van den geest en 't karakter des volks zijn de school-bibliotheken. In New- | |
[pagina 361]
| |
York werd in 1834 de uitbreiding er van aanbevolen, en in 1838 f 132,500 - daartoe, van Staatswege, bestemd, en in 1839 voor nog vier jaren vastgesteld; zoodat, in 1843, alleen door dezen Staat, f 1,325,000 -Ga naar voetnoot(*) voor het in omloop brengen van kennis en beschaving bevorderende boeken is besteed geworden; waardoor men er dan ook, reeds ten jare 1849, 1,409,154, of, gemiddeld, 125 boeken in elk der 10,621 school-bibliotheken bezat. Andere Staten volgden dit voorbeeld, en de voornaamste Auteurs verbonden zich om er toe mede te werken. Als men dien maatstaf aanneemt, en bedenkt dat er in de Republiek gerekend worden 50,000 openbare scholen te bestaan, dan zou 't geheel, zegt de S., in vijf jaren eene uitgaaf van f 6,250,000 -Ga naar voetnoot(†) vorderen; waarvoor 7,500,000 boekdeelen onder 't volk in omloop zouden zijn gebragt. Een middel tot volksbeschaving zoo als noch Engeland, noch het vaste land van Europa kennen. Dat verder de mededinging der particuliere scholen aan de openbare niet schaadt, bewijst de S. uit de vermeerdering der leerlingen op de eerste, bij vermindering op de andere, tellende gene, in 1845, 625,399, in 1849, 782,315, en deze in laatstgemeld jaar slechts 72,785 leerlingen in den Staat New-York. Wij kunnen den S. in zijne verdere statistieke opgaven niet volgen; en nemen dus nog alleen de slotsom van zijn algemeen overzigt, wegens de geheele Republiek over. Over 1849-1850 dan, bedroegen (voor zoo verre bekend was) de schoolfondsen de som van f 60,588,721,50; de jaarlijksche uitgaven voor de openbare scholen f 15,098,850 -. In de volgende drie §§ worden de Akademiën en hoogere Instituten (ook voor 't vrouwelijk geslacht), de Universiteiten en Collegiën enz. nagegaan; waaromtrent de medegedeelde berigten en opmerkingen allezins lezenswaardig zijn; zoo dat wij den aankoop van dit werk dringend aanbevelen, aan elk die eenigen invloed op de aanstaande Wetgeving, in ons Vaderland, kan uitoefenen, of wien de zaak van het onderwijs ter harte gaat. - Jammer dat het werk niet overal even helder, en de stijl wel eens slordig is.
|
|