| |
Toelichting en Verdediging van eenige daden van mijn bestuur in Indië, in antwoord op sommige vragen van Jhr. J.P. Cornets de Groot van Kraaijenburg, Oud-Raad van Indië, door J.J. Rochussen, Minister van Staat, Oud-Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië. Te 's Gravenhage, bij de Gebroeders van Cleef. 1853. In gr. 8vo. XIV en 212 bl. f 1-60.
Ofschoon het in den geest des tijds ligt - dat wij niet willen ontkennen - doet het ons toch eenigzins pijnlijk aan, als wij zien hoe hooggeplaatste ambtenaren, nadat zij uit hunne ambtsbetrekkingen eervol zijn ontslagen, tegen elkander in het publiek optreden over daden van bestuur, waarin de een zoo wel als de ander betrokken is geweest. Wij, die, op een ander standpunt geplaatst, nimmer geschroomd hebben te prijzen of af te keuren, naar gelang wij zulks in het belang, of overeenkomstig de eer, van het Vaderland oordeelden; wij vinden ook geene reden om onze meening over dit verweer- | |
| |
schrift van den Oud-Gouverneur-Generaal niet uit te spreken. - Voor zoo ver nogtans als wij de hier aangebodene stukken beschouwen buiten betrekking tot de aanleiding, en enkel als ophelderingen van verschillende gebeurtenissen gedurende de bewindvoering van den Heer rochussen in Indië, kunnen wij niet afzijn hem voor de mededeeling onze erkentenis te betuigen. - Daar echter de zaken niet uit haar verband mogen worden gerukt, en de ‘Toelichting en Verdediging van eenige daden van bestuur’ zonder de aanleiding niet zou zijn aan het licht getreden, zijn wij verpligt van die aanleiding kortelijk te gewagen.
In des Schrijvers Voorwoord wordt gesproken over het Ontwerp van Reglement op het beleid der Regering in Nederlandsch-Indië, en hoe dat van vele kanten is beoordeeld, in dier voege, dat de beantwoording der vraag steeds moeijelijker werd: Wat is waarheid? Wat is ten deze Staatspligt? Wat Staatsbelang? Wij vernemen verder hoe de Oud-Raad van Indië cornets de groot ‘zijne stem kwam voegen bij die van hen welke het regerings-ontwerp bestrijden, als berustende op grondslagen, niet, of niet meer bestaanbaar met de eischen van den tijd waarin wij leven, en als in strijd met de duurzame belangen van den Moederstaat, en met onze verpligtingen jegens de talrijke bevolkingen door de Voorzienigheid aan onze hoede, zorg en leiding toevertrouwd.’
Dit wordt door den Heer r. een ‘beslissend te voorschijn treden’ genoemd, waarvan (bl. vii) reden gegeven wordt op eene wijze die, moge zij al niet geheel juist wezen, evenwel zich menschkundig verklaren laat. - Iets verder doet de Heer r. als een lievelingstelsel van den Heer cornets de groot uitkomen: ‘dat de Gouverneur-General met geen eenhoofdig gezag moet bekleed blijven, maar dat, even als vóór 1836, de regering over Nederlandsch-Indië in den door den Gouverneur-Generaal gepresideerden Raad moet gevestigd zijn’; en laat daarop volgen dat hij ‘geheel overbodig en geheel buiten verband met hetgeen hij bewijzen wil’, de navolgende vragen, niet zonder warmte en zelfs niet zonder bitterheid opeenstapelt. ‘Waarin trouwens heeft het eenhoofdig gezag zich in Indië dan toch wel onderscheiden? In de overdrijving van het Cultuurstelsel? In de expeditiën naar Bali? In het weder geheel verlaten van dat eiland? In de Britsche vestiging op
| |
| |
de Noordkust van Borneo? In de verwikkelingen met de Chinezen op de Westkust van Borneo? In de expeditie naar de Soeloe-Eilanden? In de gebeurtenissen te Batavia in Mei 1848? In het voorkomen van den hongersnood der Javanen te Damak en Grobogan? In hulp, toen de Javanen door epidemische ziekten werden geteisterd? In de bekende oppositie te Djokjokarta? In het bannissement van den Bisschop grooff? In het opheffen van den druk der inwoners van de Moluksche Eilanden? In het recepissen-stelsel? In de Palembangsche onlusten? In den opstand der Bantamsche bevolking? In het ontslag van den Heer senn van basel?’
‘Zal deze periode’ - zoo lezen wij verder in het Voorwoord van den Heer r. (bl. x) - ‘zin en beteekenis hebben, dan is het geene andere dan deze: ‘al de aangehaalde zaken zijn behandeld door den Gouverneur-Generaal, zonder raadpleging of overeenstemming met den Raad, en allen zijn verkeerd behandeld; - ware daaromtrent bij meerderheid van stemmen in den Raad beslist, de uitslag zou anders en beter zijn geweest.’ En vermits de meesten dier gebeurtenissen plaats gehad hebben tijdens het bestuur van den Heer rochussen, en op dat bestuur in dier voege een blaam is geworpen door den man die Secretaris-Generaal in Indië, waarnemend Secretaris-Generaal bij het Departement van Koloniën, en Raad van Indië is geweest, heeft de Heeft r. gemeend die blaam te moeten uitwisschen door de ‘ongegrondheid dier beschuldigingen in het openbaar te betoogen.’
‘Daartoe in staat gesteld’ - zegt de Heer r. (bl. xii) - ‘door de welwillendheid van den Minister van Koloniën - die mij de raadpleging der zich in het archief bevindende bescheiden wel heeft willen vergunnen - heb ik, tot de vervulling der mij gestelde taak overgaande, de door den Heer cornets de groot gewraakte feiten of handelingen elk afzonderlijk toegelicht en daardoor eenige, hoezeer dan ook onvolledige bijdragen geleverd tot de geschiedenis van mijn bestuur; - een bestuur waarin vele en velerhande moeijelijkheden, meer welligt dan onder dat van eenig ander, elkaâr hebben opgevolgd.’
Voor zoo verre derhalve de gebeurtenissen opgesomd door den Heer cornets de groot, tot het bestuur van den Heer
| |
| |
rochussen behooren, voor zoo verre ook worden ze in deze ‘Toelichting en Verdediging’ ter sprake gebragt.
Wij gelooven niet dat wij, bij de behandeling dier verschillende punten, alhier elf in getal - want de vestiging der Engelschen op de Noordkust van Borneo behoort hier niet te huis, als vroeger hebbende plaats gegrepen - behoeven stil te staan. Zij behooren ongetwijfeld onder de gewigtigste gebeurtenissen van het bewind des Heeren r., en zijn in der tijd in het Vaderland niet weinig besproken geworden. Of ze destijds allen met zaakkennis zijn toegelicht, en of ze meestal gunstig of ongunstig zijn beoordeeld geworden, behoeft hier niet te worden onderzocht. Het is ons genoeg van de ‘Toelichting en Verdediging’, die zeker reeds in het bezit is van elk die in het bestuur van Nederlandsch-Indië belang stelt, te getuigen dat zij gematigdheid en waardigheid ademt, en voorts de algemeene aandacht te vestigen op de bijdragen die zij bevat tot de geschiedenis van de vijfjarige Opperlandvoogdij van den Heer rochussen. Dat de toelichting van zoo vele belangrijke gebeurtenissen eene algemeene belangstelling verdient, spreekt van zelf. En van eene zoo bevoegde hand komende, moet ze elk hoogst welkom zijn.
Twee bedenkingen mogen wij niet achterhouden. De eene betreft het zoogenoemde lievelingstelsel van den Heer cornets de groot: dat het eenhoofdig gezag zou behooren plaats te maken voor een bestuur waar de Gouverneur-Generaal niet meer zou wezen dan primus inter pares. - Wij begrijpen niet hoe 't mogelijk zij, dat een man, dien wij moeten veronderstellen vertrouwd te zijn met de geheele geschiedenis van de verrigtingen der Nederlanders in Indië, zoodanig een stelsel kan voorstaan. Zijn niet de bewijzen menigvuldig, dat, bij gewigtige voorvallen of omstandigheden, overal waar hij die zich aan het hoofd bevond, niet vrij was in zijne handelingen, de zaken zijn bedorven geworden, of in bedenkelijken toestand zijn geraakt! Weet de Heer cornets de groot niet dat een rigtig bestuur onzer Oost-Indische Bezittingen, wanneer de Gouverneur-Generaal niet meer ware dan primus inter pares, eene onmogelijkheid zou zijn! Is 't hem niet duidelijk geworden, dat, waar hij die zich aan het hoofd bevond - en wij bedoelen hier niet enkel den Gouverneur-Generaal, maar ook de Gouverneurs van Buiten-Etablissementen - bij gewigtige
| |
| |
voorvallen, met verstand naar eigen oordeel handelde, ja, soms tegen de letter zijner voorschriften aan de verantwoordelijkheid zijner daden op zich nam, en met kracht en nadruk te werk ging, zonder zich aan het gevoelen van den hem toegevoegden Raad te storen - den dank des Vaderlands heeft verdiend, en behouden heeft de bezitting of het gezag dat hem was toevertrouwd. De Heer cornets de groot kon toch even als wij zich, onder anderen, herinneren het verhaal van dien Gouverneur van Makassar, die een Boegineesch of Makassaarsch oproerling ter dood veroordeelde en onmiddellijk deed teregtstellen, hoewel hij geene doodvonnissen mogt ten uitvoer leggen zonder voorafgaande magtiging van Batavia. Had hij dat niet gedaan; had hij den oproerling niet onverwijld gestraft, dan zou de bevolking gemeend hebben dat hij de inlandsche grooten uit vreeze ontzag, en het oproer waarschijnlijk verre om zich hebben gegrepen. Door zijne beslotenheid echter was het oproer met éénen slag gedempt. - Wij voor ons zouden het Vaderland beklagen, als het nieuwe Reglement op het beleid der Regering in Nederlandsch-Indië een ander stelsel kwame te huldigen dan dat van het éénhoofdig, ja, des noods willekeurig gezag: - onder eene verantwoordelijkheid nogtans, niet enkel bestaande in bloote vormen. - Wie in onze Overzeesche Bezittingen met oppergezag bekleed is, moet, wanneer het er op aan komt, onbelemmerd kunnen handelen. Kleingeestig verwijl moet geene onherstelbare schade aan het Vaderland berokkenen. - Heeft niet ook het Bestuur van Britsch Indië zelfs nog onlangs getoond, hoe Gezagvoerders in het Britsch Indisch Rijk handelen mogen tot bevordering van het algemeene nut.
Onze tweede bedenking betreft de omstandigheid dat de Heer rochussen, met toestemming van den Minister van Koloniën, van bescheiden in het Koloniaal Archief voorhanden, heeft gebruik gemaakt. Dit gebruik maken van oorkonden tot dezen tijd behoorende, wordt door de Redacteurs van het Oost-Ind. Tijdschrift en van De Indiër gelijk gesteld met het publiek maken van geheime stukken door Dr. van hoëvell. Maar die handelingen zijn hemelsbreed van elkander onderscheiden. Het publiek maken van stukken geschiedt door den Heer r. met de vergunning van den Minister van Koloniën, en tot verdediging van eigen bestuur, en met de grootst
| |
| |
mogelijke kieschheid, want uit ‘voorzigtigheid en bescheidenheid’ blijft in de ‘Toelichting en Verdediging’ wel eens eene gebeurtenis zonder die volledige opheldering, welke misschien voor de duidelijkheid zou kunnen verlangd worden. De openbaarmaking door den Heer v.h. geschiedt daarentegen alleen ten gevolge van niet geoorloofde mededeelingen door ambtenaren en anderen, zonder daartoe geroepen of verpligt te zijn, en is alzoo te laken.
Bij die ongeoorloofde openbaarmaking denken wij er aan hoe, te midden van de onregtvaardige eischen van het Britsch Gouvernement, in het jaar 1836, omtrent de zoogenaamde verkrachting van het Tractaat van 17 Maart 1824 door Nederland, de Bengaalsche tijdingen het tarief door den Britschen Gouverneur-Generaal op den 25sten April 1836 uitgevaardigd, medebragten. Daaruit bleek hoe te Calcutta het Tractaat voor vreemde handelaren veel ongunstiger werd toegepast dan te Batavia, waardoor de reclame van het Britsch Gouvernement ten laste van het Nederlandsche Gouvernement, geheel kwam te vervallen. Voor zoo veel wij weten heeft toen geen enkel Londensch Dagblad dat tarief opgenomen of daar zelfs maar op gezinspeeld. Eene lofwaardige Nationaliteit deed de Britsche Dagbladen dat stilzwijgen bewaren. - Nu steke elk de hand in zijnen boezem, en vrage zich af: hoe hij, waar het de eer of het belang des Vaderlands geldt, behoore te handelen.
l.
|
|